Notice: A non well formed numeric value encountered in /home/godsking/public_html/processwire/site/templates/_header.php on line 15

Notice: A non well formed numeric value encountered in /home/godsking/public_html/processwire/site/templates/_header.php on line 16

Notice: A non well formed numeric value encountered in /home/godsking/public_html/processwire/site/templates/_header.php on line 17

Notice: A non well formed numeric value encountered in /home/godsking/public_html/processwire/site/templates/_header.php on line 19
God's Kingdom Ministries
Serious Bible Study

GKM

Donate

Hoofdstuk 3: 120 Jubeljaar en de Heilige Geest

Alle profetische patronen in de Bijbel duiden erop dat het getal 120 gaat over de uitstorting van de Heilige Geest. Zo waren er 120 priesters die op hun bazuinen bliezen bij de wijding van Salomo’s tempel, waarbij de Geest van God die tempel vulde. Er waren 120 discipelen in de bovenkamer toen de Geest inwoning nam in de menselijke Tempel. Maar het meest betekenisvolle patroon kunnen we zien in het verhaal van Noach. Maar voordat we Noach gaan besturen, moeten we gaan kijken naar de aartsvaders voor hem. Hierdoor wordt het verhaal van Noach in de juiste context geplaatst.

DE PROFETISCHE NAMEN VAN DE AARTSVADERS

In Genesis 2:7 lezen we dat God Adam formeerde uit “het stof van de aardbodem”. Het woord voor “aardbodem” stamt af van het Hebreeuwse woord Adama. Adam was vernoemd naar de aardbodem waar hij uit genomen was (Gen. 3:19). Zijn afstammelingen werden naar specifieke omstandigheden of gebeurtenissen genoemd, die ongetwijfeld op hen van toepassing waren in hun levens, maar waarvan de Bijbel geen melding maakt. Toch plande God al deze dingen zodat hun namen zouden profeteren van grotere gebeurtenissen in het overkoepelende plan van God.

De eerste twee zonen van Adam en Eva waren Kaïn en Abel. Maar toen Kaïn Abel vermoorde onterfde Adam Kain van het dragen van het geboorterecht om de aarde te regeren onder het mandaat van het Koninkrijk. Zodoende werd hun derde zoon, Seth, de drager van het geboorterecht. Zijn naam betekent “geplaatst of plaatsvervanger”, want hij verving als drager van het geboorterecht de plaats van Kaïn of Abel.

De zoon van Seth werd Enos genaamd, hetgeen later als Bijbels woord vertaald werd met ”man”. Letterlijk betekent het “zwakheid of zwak vlees”. Later werd dit woord gebruikt om de mensheid aan te duiden met de nadruk op de menselijke natuur of zwakte.

Enos kreeg een zoon met de naam Kenan, die niet verward moet worden met Kanaän, de zoon van Cham. Kenan betekent “huis, een vast bezit”, als tegenstelling van tent, hetgeen verplaatsbaar is.

De zoon van Kenan werd Mahalaleël genoemd, dat “de lof van God” betekent.

De naam van Jared, de zoon van Mahalaleël, betekent “afdalen”.

De naam van Henoch, de zoon van Jared, betekent “onderwijs”, of “inwijding”. Henoch was waarschijnlijk een zeer goede leraar. Wij nemen dit aan omdat hij met God wandelde. Dit duidt erop dat hij veel goddelijke openbaringen ontving, die hij aan de mensen in zijn die onderwees.

Methusalach was de zoon van Henoch, wiens naam “wanneer hij sterft, zal het gezonden worden” betekent. Zie de aantekeningen van Bullinger in Gen. 5:21 van de Companion Bible. Op pagina 35 zagen we hoe zijn naam profeteerde van de komende vloed. Aan Henoch was waarschijnlijk enige kennisneming van de vloed geopenbaard, nog lang voordat Noach geboren was. Daarnaast wist hij door openbaring dat het leven van Methusalach een dienstregeling voor de vloed was. Wat betreft deze openbaring kunnen we slechts fantaseren over wat er tussen God en Henoch geschiedde. Misschien bad Henoch wel of Methusalach gespaard mocht worden voor het oordeel van de vloed. Methusalach werd hoe dan ook een profetie voor de vloed en bepaalde haar timing door zijn dood op de leeftijd van 969 jaar.

De naam van Lamech, de zoon van Methusalach, betekent “krachtig of de krachtige”. Methusalach overleefde zijn zoon, want Lamech stierf op de leeftijd van 777 jaar, dat slechts vijf jaar voor de vloed was.

De zoon van Lamech was Noach. Hij stelt de culminatie van de gehele openbaring van de Heilige Geest voor. Noach betekent “rust”, maar de Bijbel kent aan zijn naam een rare uitleg toe. In Genesis 5:29 zegt de Bijbel,

29 En hij gaf hem de naam Noach, en zei: Deze zal ons troosten over ons werk en over het zwoegen van onze handen, vanwege de aardbodem, die door de HEERE vervloekt is.

Wij zien dat dit vers de cirkel compleet maakt en ons weer terugbrengt bij Adam en de vloek van de aardbodem. Maar waarom wordt het woord troosten gebruikt, in plaats van “rust”?

Het antwoord kunnen we vinden in het Boek van de Oprechte (Jasher). In het account van de geboorte van Noach lezen we in Jasher 4:13-14,

13 En de vrouw van Lamech werd zwanger en baarde hem op dat moment, tijdens de revolutie van het jaar, een zoon. 14 En Methusalach noemde hem Noach, en zei: “In zijn tijd rustte de aarde en was zij vrij van corruptie,” en zijn vader Lamech noemde hem Menachem, en zei: “Deze zal ons troosten over ons werk en over het zwoegen van onze handen, vanwege de aardbodem, die door God vervloekt is.”

Noach had dus twee namen, die beide profetisch waren. Opa Methusalach noemde hem Noach, maar vader Lamech noemde hem Menachem. De Bijbel combineert deze namen simpelweg door ze samen, zonder details erbij, in een enkel vers te noemen. Maar de Bijbel vertelt dus wel zijn profetische betekenis.

Als we alle namen samenvoegen vormen zij samen een profetie dat het hele plan van God voor de aarde vertelt.

De aardse mens werd geplaatst in zwak vlees als zijn huis; maar de Lof van God (Jezus) zal afdalen of onderwijzen (of iets inwijden); wanneer Hij sterft zal het gezonden worden – de Krachtige, de Trooster.

We kunnen ook toevoegen dat door de komst van de Trooster, men Zijn rust in kan gaan. Op deze wijze komen de twee namen van Noach dus tot openbaring. Hij is een voorafschaduwing van de Trooster (“Menachem”), die ons in Gods rust (“Noach”) zal leiden.

Op deze manier zien we dat de namen van de oorspronkelijke aartsvaders van Adam tot Noach het hele plan van God, van begin tot eind, openbaren. Het begint met een mens die in zwak vlees wordt geplaatst, en het eindigt met de verlossing van het lichaam door de volkomen zalving van de Heilige Geest. Deze komst van de Heilige Geest tot de mens geschiedt uiteraard in twee niveaus. De discipelen ontvingen met Pinksteren een “onderpand van de Geest” (2 Kor. 5:5), dat het “onderpand van onze erfenis” is (Ef. 1:14). Oftewel, het is een onderpand dat naar het tweede niveau toewerkt. Het tweede niveau is de volkomen erfenis, die ons in een bepaald jaar tijdens het Loofhuttenfeest geschonken zal worden.

DE TWEE VLOEDEN: WATER EN GEEST

In het grotere geheel van de aartsvaders van Adam tot Noach, zien wij dat Noach een beeld van de Heilige Geest, de Trooster is. De gebeurtenissen in het leven van Noach bieden ons verbazingwekkend gedetailleerd de manier waarop (en het wanneer) de Heilige Geest werkt. Geen enkele geschiedenis over de Heilige Geest is compleet zonder de kennis van het profetische leven van Noach. In de tijd van Noach waren de mensen volgens Gods norm slechts. Daarom lezen wij in Genesis 6:3,

3 Toen zei de HEERE: Mijn Geest zal niet voor eeuwig met de mens twisten, omdat ook hij vlees is, maar zijn dagen zullen honderdtwintig jaar zijn.

De Herziene Statenvertaling verbergt de echte betekenis van dit vers. Daarom citeren wij nogmaals dezelfde tekst uit de zeer letterlijke vertaling van de “Concordant Version” [overgezet in het Nederlands],

3 Dan zegt Ieue Alueim [Yahweh Elohim]: Mijn Geest zal in de mens gedurende de era niet verblijven, dit omdat hij vlees is. Wezen zullen zijn dagen honderdtwintig jaar.

Ik weet niet wat erger is, een slechte vertaling of juist een zeer letterlijke! Maar laat ons de C.V. parafraseren. In normaal Nederlands zegt God ons dat Zijn Geest “in de era” (of het tijdperk) niet in de mens zal verblijven. Met andere woorden, God vertelde Noach dat Hij spoedig Zijn Geest van de mens zou wegnemen gedurende de era.

Wat bekent dit nu? We weten dat dit vers over de komende vloed gaat. Merk de Bijbelse terminologie ten tijde van de vloed op. Genesis 6:17 zegt,

17 En Ik, zie, Ik ga een watervloed over de aarde brengen om alle vlees waarin een levensgeest [Hebreeuws, ruach, “geest of adem”] is, van onder de hemel te gronde te richten; alles wat op de aarde is, zal de geest geven.

Met andere woorden, God ging Zijn Geest uit alle levende ademende wezens, in het bijzonder de mens, verwijderen. Dit Hebreeuwse gebruik van woorden is opmerkelijk, want het beeldt een tweevoudig niveau uit hoe God omgaat met de schepping. Op het fysieke niveau verwijderde God de ruach–adem van alle vlees. Op het geestelijke niveau verwijderde God Zijn ruach–Geest “gedurende de era”.

Dit nodigt een terugkomst van de Heilige Geest uit aan het einde van die era. Jezus kwam aan het einde van die era, en Zijn werk bereidde de weg van de komende Heilige Geest bij Pinksteren voor. Maar omdat Pinksteren slechts een onderpand van de Geest was, moet er dus aan het einde van deze huidige era nog een grotere uitstorting komen. Deze timing wordt eveneens in Genesis 6:3 geprofeteerd: “Wezen zullen zijn dagen honderdtwintig jaar.”

De meeste mensen denken dat God de levensspan van mensen tot een maximum van 120 jaar verkorte. Maar dit is niet werkelijk de kracht van deze verklaring. Bullinger en andere uitleggers stemmen met ons in wanneer wij zeggen dat het doelde op de genadeperiode van de mens, een genadeperiode duurde 120 jaar. Met andere woorden, de vloed zou pas komen na 120 jaar waarin de mens zich kon bekeren. Jasher 5:8, 11 bevestigt dit,

8 En de HEERE zei: Zie, ik geef u een periode van honderdtwintig jaar; als u zich tot Mij bekeert en uzelf afkeert van u slechte daden, dan zal ik het kwaad dat ik u voorhoud ook wegdoen, en het zal niet gebeuren, zegt de HEERE… 11 En de HEERE schonk hen een tijd van honderdtwintig jaar, zeggende: Als zij zullen terugkeren, dan zal God over het kwaad genadig zijn en zal Hij de aarde niet vernietigen.

Dit is een erg belangrijk detail, want God sprak niet alleen over de watervloed ten tijde van Noach; Hij sprak ook over een meerdere vloed – een vloed van de Heilige Geest. Vervolgens vond de watervloed 120 jaar later plaats; de meerdere vloed is gekoppeld aan het 120e Jubeljaar (1986 n.Chr.). De eerste mogelijkheid van deze “vloed” deed zich in de dagen van Israël onder Mozes voor, toen God hen opdroeg om het Beloofde Land in te gaan. Bij die mogelijkheid weigerde het volk, ze geloofden namelijk het slechte verslag van de tien verkenners (Numeri 13-14). In Numeri 14:21 sprak God in die context iets zeer opmerkelijk, iets dat ons Zijn doel vertelt: “Echter, zo waar Ik leef, de hele aarde zal met de heerlijkheid van de HEERE vervuld worden.”

Dit was een verklaring van God, maar ook Zijn doel en plan. De beslissingen van de mens kunnen haar vervulling vertragen, maar zij kunnen haar niet afwenden. God zegt verder dat die generatie de vervulling van die belofte niet zal zien en dat zij het verheerlijkte lichaam niet zullen ontvangen. Dit alles omdat ze tegen Hem in opstand waren gekomen.

Met andere woorden, wanneer het volk, theoretisch gesproken, op dat moment hun landerfenis waren binnengegaan – dit is op het moment van het Loofhuttenfeest in het 50e Jubeljaar na Adam – zouden zij de erfenis terug hebben gekregen, die Adam verloren had – de heerlijkheid van God, het verheerlijkte lichaam, de “landerfenis” in de hoogste ordening. Zij weigerden echter. Zo blijft er dus voor het volk van God nog een sabbatrust over om te beërven (Heb. 4:9).

Deze eigenlijke profetie wordt in het Oude Testament vijf keer aangehaald: Numeri 14:21, Psalm 72:17, Jesaja 6:3, Jesaja 11:9 en Habakuk 2:14. De profeet Habakuk verbindt deze profetie met de vloed ten tijde van Noach,

14 Want de aarde zal vol worden met de kennis van de heerlijkheid van de HEERE, zoals het water de bodem van de zee bedekt.

Dus de dag zal aanbreken waarop de Geest van God op aarde uitgestort zal worden, zoals het water ten tijde van Noach werd uitgestort. Dit is de volheid van de Geest, waarvan wij nu onder Pinksteren nog maar een onderpand hebben ontvangen.

De vloed ten tijde van Noach werpt het probleem op waarbij de Geest van de mens wordt ontnomen. De geestelijke vloed zal dit probleem oplossen door met Zijn Geest weer in de mens te gaan wonen. De vloed geschiedde na 120 jaar; de vloed van de Geest vindt plaats na 120 Jubeljaar. Zoals we al aanhaalden was de herfst van 1986 het 120e Jubeljaar. Dit was het begin, het kantelpunt van de uitstorting van de Geest. U moet dit fundament begrijpen om te waarderen wat God sinds dat jaar aan het doen is om de harten van de overwinnaars voor te bereiden op Zijn volheid.

Maar we lopen uiteraard weer op de zaken vooruit. Zonder enig begrip van de fundamentele profetieën en de tijdcycli die tot deze tijd leiden, kunt u de betekenis van 1986-1996 niet begrijpen. Laten wij ons daarom richten op een studie over de inwijding van Salomo’s tempel.

DE TEMPEL VAN SALOMO EN HET GETAL 120

De heerlijkheid van God daalde neer om de tempel van Salomo te vervullen. Dit gebeurde precies 490 jaar nadat de heerlijkheid neerdaalde op de berg Sinaï om de ark van het verbond te vervullen. Chronologisch gesproken noemen we een periode van 490 jaar: “Tijd van Zegen”. Als het om de heerlijkheid van God gaat, verwachten wij altijd dat dit zich openbaart volgens de zogenaamde “Tijd van Zegen”, dit omdat het een Jubeljaargebeurtenis is.

In hoofdstuk twee hebben we bewezen dat de uittocht geschiedde in het jaar 2448 na Adam. Een paar weken na Pascha van dat jaar zag het volk de manifestatie van de heerlijkheid van God op de dag die later bekend zou worden als de Pinksterdag (Ex. 19-20).

In 1 Koningen 6:1 wordt ons verteld dat Salomo de fundering van zijn tempel legt in het vierhonderdtachtigste jaar na de uittocht van de Israëlieten uit het land Egypte”. Vervolgens wordt ons verteld dat het zeven jaar duurde voordat de tempel zelf gebouwd werd (1 Kon. 6:38). De tempel zelf werd dus voltooid na 487 jaar nadat de heerlijkheid gerust had in de tabernakel van Mozes.

Vervolgens wordt ons in 1 Koningen 7 verteld dat Salomo Hiram inhuurde om de koperen pilaren, de gegoten zee en de tien koperen spoelbekkens te maken. Al deze voorwerpen werden voorzien van inscripties. Het is niet moeilijk om te concluderen dat, dat werk zo’n 3 jaar duurde, dat zou aanduiden dat de inwijding van de tempel zelf na 490 jaar plaats vond. Het enige verschil is dat bij Mozes de heerlijkheid op Pinksteren verscheen, maar ten tijde van Salomo op de achtste dag van Loofhutten (2 Kron. 7:9).

Bij de inwijding van de tempel offerde Salomo 22.000 runderen en 120.000 schapen (2 Kron. 7:5). Deze aantallen hebben een belangrijke betekenis. Het getal 22 is volgens Bijbelse numerologie (de betekenis van getallen in de Bijbel) het getal van “licht”. Herinner dat alle eerstgeborenen van Israël aan God toebehoorden, maar Hij verloste hen met de stam van Levi, waarmee Hij Levi nam om Hem te dienen. Het aantal Levieten die beschikbaar waren om de eerstgeborenen van Israël te verlossen was precies 22.000 (Num. 3:39). Daarom stelt het getal 22.000 de eerstgeboren zonen van God voor, en zij worden geassocieerd met Zijn licht (of transfiguratie).

Ook offerde Salomo 120.000 schapen aan God. Zoals we al hebben gezien staat het getal 120 in directe relatie met de uitstorting van de Heilige Geest.

Toen alle voorwerpen van de tempel op hun plaats waren gezet, brachten zij de ark van het verbond in de tempel en zette zij deze in het Heilige der Heiligen neer. Vervolgens werden de draagbomen van de ark verwijderd, waarmee aangeduid werd dat de ark uiteindelijk haar “rust” in een vast onderkomen, een huis, gevonden had. Vervolgens lezen we in 2 Kron. 5:11-14,

11 En het gebeurde, toen de priesters uit het heilige naar buiten kwamen – alle priesters die te vinden waren, hadden zich immers geheiligd, zonder zich te houden aan de afdelingen – 12 en de Levieten, te weten alle zangers onder hen, Asaf, Heman, Jeduthun, hun zonen en hun broeders, in fijn linnen gekleed, met cimbalen, met luiten en harpen, stonden ten oosten van het altaar, en met hen tot honderdtwintig priesters toe, die op trompetten bliezen – 13 het gebeurde nu, toen zij eenparig op de trompet bliezen en toen zij zongen door met een eenparige stem een lied te laten horen om de HEERE te prijzen en te loven, ja, toen zij de stem verhieven met trompetten, met cimbalen en andere muziekinstrumenten, en toen zij de HEERE prezen met de woorden: Voorzeker, Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig, dat het huis, het huis van de HEERE, met een wolk vervuld werd. 14 En de priesters konden, vanwege die wolk, niet blijven staan om te dienen, want de heerlijkheid van de HEERE had het huis van God vervuld.

En zo zien we dat er 120 priesters waren die de trompetten bliezen toen de Geest van God de tempel van Salomo vervulde. Dit is een zeer passend getal, omdat het altijd samen lijkt te gaan met de uitstorting van de Geest. Daarnaast is het belangrijk om op te merken dat de Geest neerdaalde nadat zij allen eenparig, of eensgezind, “één geluid” maakte. Deze terminologie werd later ook gebruikt toen in het tweede hoofdstuk van Handelingen op Pinksteren de Geest werd gezonden.

PINKSTEREN IN JERUZALEM

Jezus werd op de voorbereidingsdag voor het Pascha gekruisigd, en hij stierf precies halverwege de middag op het moment dat het volk hun Pascha lammeren ging slachten. Juridische gesproken mochten zij hun lam tussen twaalf uur ’s middags en zonsondergang slachten, maar die middag werd de zon opeens verduisterd (Lukas 23:44). De zon kwam pas het negende uur weer tevoorschijn, dat overeenkomt met halverwege de middag, dit is rond 15.00 uur ’s middags.

God deed dit wonder om te voorkomen dat het volk hun lam al ging slachten voordat Jezus gestorven was. En omdat niemand een lam mocht slachten na zonsondergang, kon ook niemand een lam slachten totdat de zon weer tevoorschijn kwam. Deze kwam pas op het moment dat Jezus stierf tevoorschijn.

Deze details laten ons Gods belang van timing zien. God haalt alles uit de kast om elke “jota en tittel” van de Wet te vervullen (Mat. 5:18). Daarom manipuleerde hij de gebeurtenissen zodat een ieder zou aanschouwen dat Jezus inderdaad het ware Paaslam was, die de zonde van de wereld weg zou nemen.

Vervolgens liet God Hem op de dag van het beweegoffer, op de dag na de sabbat (Lev. 23:11), opstaan uit de dood. Maar toen Maria Hem zag en dacht dat hij de hovenier was, vertelde Hij haar: “Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar Mijn Vader” (Joh. 20:17). Later die dag stond Hij het wel toe dat de discipelen Hem aanraakte (Luk 24:39). Hieruit blijkt dat Hij op de dag van Zijn opstanding al naar Zijn Vader was opgevaren.

Uiteraard was dit niet de hemelvaart die 40 dagen later plaatsvond. Het was een opvaren naar Zijn Vader op het moment (halverwege de ochtend) dat de priesters het tarwe voor God in de tempel op en neer bewogen. Nogmaals zien wij de kleine details die volgens een precieze timing vervuld worden. Toen de priesters de tarwe op en neer bewogen, duidde dit op dood en opstanding. Op dat moment presenteerde Jezus Zichzelf levend aan de Vader in de ware tempel in de hemel. Voor dat moment was Hij, hoewel Hij wel opgestaan en levend was, nog niet juridische levend verklaard. Maria mocht Hem niet aanraken voordat Hij juridisch levend was verklaard.

De dag van het beweegoffer was de eerste dag van het aftellen van de 50 dagen naar de Pinksterdag (Lev. 23:15-16). Dus omdat het beweegoffer altijd op de eerste dag van de week, op “de dag na de sabbat”, bewogen werd, viel zeven weken later de Pinksterdag ook op de eerste dag van de week.

Jezus verscheen op die eerste zondag aan Zijn discipelen en nogmaals een week later op een zondag (Joh. 20:26), waarmee Hij een patroon neerzette voor gemeenschap met Hem om op de eerste dag van de week samen te komen. Vanaf dan zien we in elk verslag van de vroege Kerk dat zij op de eerste dag van de week gemeenschap (avondmaal) met Jezus en elkaar hadden.

De uitzondering op dit algemene patroon vinden we in de laatste verschijn van Jezus aan Zijn discipelen op de 40e dag van deze Pinkstercyclus. Handelingen 1:3 zegt,

3 Hij heeft Zichzelf, nadat Hij geleden had, ook levend aan hen vertoond, met veel onmiskenbare bewijzen, veertig dagen lang, waarbij Hij door hen gezien werd en over de dingen sprak die het Koninkrijk van God betreffen.

Voordat Hij ten hemel voer zei Hij tegen zijn discipelen: “Maar blijft u in de stad Jeruzalem, totdat u met kracht uit de hoogte bekleed zult worden” (Luk. 24:49). Zij verblijven daar vervolgens tien dagen en op de Pinksterdag werd de Geest gezonden.

Als God zoveel moeite deed om al deze zaken volgens precieze timing te laten gebeuren, waarom zou Jezus dan op de 40e dag van de Pinkstercyclus ten hemel varen? Welk Bijbels patroon of profetie vervulde Hij hiermee? Hoewel er geen Bijbelse verwijzing is, is volgens de traditie de 40e dag van de Pinkstercyclus de dag van de opname van Elia. Desondanks lijkt het erop dat Jezus deze traditie bevestigde door Zelf ook op die dag op te varen.

Een ander Bijbels patroon kunnen we vinden in het verhaal van Israël onder Mozes. Nadat Israël de Rode Zee was doorgegaan kwamen zij op weg naar de berg Sinaï in de woestijn terecht. Op de 15e dag van de tweede maand, dit was één maand nadat zij uit Gosen waren vertrokken, arriveerde zij bij Elim (Ex 16:1). Zij verbleven daar op zijn minst een week, want daar ontvingen zij voor het eerst het manna en de Schrift vermeldt dat zij het manna op zijn minst één hele sabbatcyclus aten voordat zij hun reis vervolgden (Ex. 16:22-24).

Vandaar vetrokken zij naar Rafidim (Ex. 17:1), dat hun laatste rustplaats was op weg naar Sinaï (Ex. 19:2). Er wordt niets gezegd over de datum van hun verblijf in Rafidim, maar het lijkt erop dat zij daar op de 40e dag van de Pinkstercyclus waren. Bij Rafidim klaagde het volk over het gebrek aan water, waarna Mozes de rots sloeg en hen water gaf. Vervolgens lezen we dat de Amelekieten Israël aanvielen. Exodus 17:8-10 zegt,

8 Toen kwam Amalek en bond de strijd aan met Israël in Rafidim. 9 Mozes zei tegen Jozua: Kies mannen voor ons uit en trek op, bind de strijd aan met Amalek. Morgen zal ik op de top van de heuvel staan met de staf van God in mijn hand. 10 Jozua deed zoals Mozes tegen hem gezegd had door de strijd aan te binden met Amalek. Mozes, Aäron en Hur klommen echter op de top van de heuvel.

Dit verhaal wordt in Psalm 81 herdacht. Deze Psalm werd in Bijbelse tijden elke donderdag in de synagoge gelezen. (De 40e dag van de Pinkstercyclus viel altijd op een donderdag). Omdat Mozes op de top van de berg optrad als pleitbezorger, won Israël de strijd. Mozes is een beeld van Christus, die op de 40e dag opvoer en nu zetelt aan de rechterhand van de Vader, waarbij aan Hem alle autoriteit (de staf van autoriteit) gegeven is in hemel en op de aarde (Mat. 28:18). Vanuit die machtspositie “heeft Hij altijd geleefd om voor hen te pleiten” (Heb. 7:25).

Door Zijn tussenkomst zullen wij over Zijn vijanden zegevieren. Net zoals Mozes de heuvel opklom om te pleiten voor het volk, zo ook voer Jezus op de 40e dag op om voor ons te pleiten, totdat alle vijanden onder Zijn voeten worden gebracht.

De discipelen moesten tien dagen wachten voordat de Geest op de Pinksterdag gezonden werd. Dit patroon komt niet alleen terug in het verhaal van Mozes waarbij Hij Israël naar de berg Sinaï leidt; ook is dit vastgelegd in de Pinksterpatroon van koning Saul. Het hele verhaal kunt u vinden in mijn boekje “The Wheat and Asses of Pentecost”, maar samenvattend komt het hier op neer, Saul werd op de Pinksterdag als koning gekroond – maar had hiervoor eerst tien dagen gewacht. De eerste drie dagen had hij gezocht naar de ezels van zijn vader (1 Sam. 9:20), waarna Samuël hem opdroeg om zeven dagen te wachten terwijl hij brandoffers en dankoffers aan God bracht om zich voor te bereiden op de Pinksterdag (1 Sam. 10:8).

Ook bij de bouw van de tempel van Salomo zien we dat het zeven jaar duurde voordat de tempel gebouwd werd, en vervolgens nog eens drie jaar daarna om de pilaren en kruiken van de tempel op te bouwen. Opnieuw werd zo het patroon van de wachttijd van tien dagen bevestigd, dat leidde tot de uitstorting van de Geest. Deze patronen laten ons zien dat de tien dagen opgedeeld kunnen worden in zeven en drie dagen.

De wet schreef voor dat het zeven dagen duurde voordat een melaatse rein verklaard kon worden (Lev. 1:8). Melaatsheid is een symbool voor dood en de dode natuur van de mens, die wij van Adam geërfd hebben. Dus in één opzicht kostte het zeven dagen om de discipelen te reinigen voordat de olie over hun hoofd uitgestort kon worden.

Ook kostte het zeven dagen om Aäron en zijn zonen te reinigen en hen voor te bereiden op het priesterschap (Ex. 29:35). De discipelen werd gereinigd voor een nieuwe priesterlijke ordening. Hoewel het niet de ordening naar Levi betrof, maar die naar Melchizedek, werden toch dezelfde wetten toegepast en zodoende naar de letter vervuld.

Dus in de studie naar het wachten van de discipelen op de Pinksterdag in Handelingen 2, concluderen we dat zij waarschijnlijk drie dagen hebben gezocht naar mogelijke Pinksterbewegingen (de “ezels” van de Vader), waarna zij samenkwamen in de bovenkamer voor de overige zeven dagen van hun wachtperiode. Het hoofddoel van die week was om in overeenstemming te komen (met dankoffers om geschillen tussen elkaar te verzoenen) en om zichzelf te tonen als levende offers, of brandoffers, aan God. Handelingen 2:1-4 zegt,

1 En toen de dag van het Pinksterfeest vervuld werd, waren zij allen eensgezind bijeen. 2 En plotseling kwam er uit de hemel een geluid als van een geweldige windvlaag en dat vervulde heel het huis waar zij zaten. 3 En aan hen werden tongen als van vuur gezien, die zich verdeelden, en het zat op ieder van hen. 4 En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen te spreken in andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken.

Net zoals de 120 priesters ten tijde van Salomo de trompetten eenparig bliezen, zo ook waren de 120 discipelen “eensgezind”. Toch hadden zij geen trompetten nodig, want hun monden werden gevuld met de stem en woorden van God “zoals de Geest hun gaf te spreken”.

HET PROFETISCHE LEVEN VAN MOZES: 120 JAAR

In Deuteronomium 34:7 lezen we het volgende,

7 Mozes nu was honderdtwintig jaar oud toen hij stierf; zijn oog was niet dof geworden en zijn kracht was niet vervlogen.

Waarom liet God Mozes precies 120 jaar oud worden? Wat heeft dit te maken met de uitstorting van de Geest? Het heeft er alles mee te maken. Het leven van Mozes is in feite één van de meest diepgaande en opvallende profetieën van de 120 Jubeljaren uit de geschiedenis die leiden tot 1986 n.Chr.

Het leven van Mozes was verdeeld in drie perioden van elk 40 jaar. We lezen in Handelingen 7:22-24 over de eerste 40 jaar van zijn leven,

22 En Mozes werd onderwezen in alle wijsheid van de Egyptenaren en was machtig in woorden en in daden. 23 Toen hij nu de leeftijd van veertig jaar bereikt had, kwam het in zijn hart op zijn broeders, de Israëlieten, te bezoeken.

24 En toen hij iemand zag die onrecht leed, nam hij hem in bescherming en wreekte degene die mishandeld werd: hij sloeg de Egyptenaar dood.

Uiteraard weten wij dat dit resulteerde in de verbanning van Mozes naar het land Midian, waar hij 40 jaar werd onderwezen in Gods Bijbelschool. Aan het einde van die 40 jaar verscheen God in de brandende braamstuik aan Mozes en stuurde Hij hem terug naar de farao om Zijn volk te bevrijden. Exodus 7:7 zegt,

7 Mozes was tachtig jaar oud en Aäron drieëntachtig jaar oud toen zij tot de farao spraken.

En zo zien wij dus dat Mozes drie verschillende fases in zijn leven meemaakt, waarbij elke fase 40 jaar duurt. Ten slotte sterft hij op 120-jarige leeftijd. (Zie de tabel op de volgende pagina.)

Dit is profetische geschiedenis door de ogen van God. Het 40e Jubeljaar is het jaar 1960 vanaf Adam. Twaalf jaar voorafgaand aan die tijd werd Abram geboren (1948). We zien dus dat op het 40e Jubeljaar vanaf Adam, Abram de eerste volwassenheid (12 jaar) bereikt. Ons wordt verder niet verteld wat er gebeurd, maar over het algemeen kunnen we zeggen dat dit het patroon van het leven van Mozes volgt, want ook Abram was een man die God uit Ur van de Chaldeeën riep en door Hem getraind werd voor zijn roeping.

Secrets-Of-Time-Dutch-Chapter-3-Img-1.png

Dus de periode van Abraham tot Jezus was een soort trainingsperiode, die vergeleken kan worden met de manier waarop Mozes in de woestijn getraind werd, voorafgaand aan zijn roeping om Israël Egypte uit te leiden.

Het 80e Jubeljaar vanaf Adam is 26 n.Chr. Dit brengt ons naar de tijd van Jezus, die ons net zoals Mozes op Pascha uit de Egyptische slavernij (van de zonde) leidt. U hoeft maar weinig verbeelding te bezitten om te zien hoe Jezus, na 80 Jubeljaar, hetzelfde deed wat Mozes op 80e jarige leeftijd deed.

Net zoals Mozes voor 40 jaar “de samenkomst van het volk (kerk) in de woestijn” leidde (Hand. 7:38), zo ook leidde Jezus de Nieuwtestamentische Kerk voor een periode van 40 Jubeljaar de woestijn in. Na 40 jaar leiding geven aan Israël stierf Mozes, waarna Jozua Israël de Jordaan liet oversteken, het Beloofde Land in. Zo ook zal in onze tijd, na nog eens 40 Jubeljaar, Jezus (wiens Hebreeuwse naam Jozua is) ons leiden in een grotere belofte van de erfenis die in het begin door Adam verloren is geraakt.

Er lijkt een tegenstrijdigheid te bestaan die we bij dit punt moeten verzoenen. Het 80e Jubeljaar vanaf Adam was 26 n.Chr., maar de Nieuwtestamentische Kerk begon pas in 33 n.Chr. Dus 40 Jubeljaar later komen wij eveneens uit op twee eindpunten: 1986 en 1993. Het jaar 1986 is het 120e Jubeljaar vanaf Adam; maar 1993 was het 40e Jubeljaar van de Kerk.

Het vereist veel meer achtergrondmateriaal dan we nu bezitten om deze zaken uit te leggen. Maar bij de tijd dat u deze studies heeft gelezen zal het grotere plaatje onthuld worden. Voor nu kunnen we slechts zeggen dat God deze tegenstrijdigheid heeft gepland om voor een vertraging van de volheid van de Geest te zorgen, zodat deze niet te vroeg zal geschieden.

HET TEGENGIF VOOR DE VLOED VAN NOACH

Er zijn, zoals we al eerder aanhaalden, twee vloeden. De eerste is de vloed van Noach, waarbij de wind, adem of geest ontnomen werd van alle vlees; de tweede is een vloed van de Heilige Geest, waarbij de Geest van God uitgestort zal worden op alle vlees. De “late regen” uit Joël 2:23 is het tegengif voor de vloed van Noach.

De basisschets van Gods plan dat bestaat uit het terugschenken van Zijn Geest aan alle vlees wordt geopenbaard in de handelingen van Noach aan het einde van de vloed. Genesis 8:1 zegt,

1 En God dacht aan Noach en aan al de wilde dieren en al het vee dat bij hem in de ark was; en God liet wind [Hebr. ruach: “wind, adem, geest”] over de aarde gaan, zodat het water bedaarde.

In Deuteronomium 32:11 wordt ons hetzelfde beeld geschetst, waarbij God wordt afgebeeld als een arend die boven zijn jongeren zweeft en zorgt voor het volk Israël.

Zo zien wij dat Noach aan het einde van de vloed drie duiven uit laat vliegen om te kijken of het water was geweken. Dit is profetisch. Het zegt ons dat God van plan was hetzelfde te doen om de gevolgen van de watervloed te overwinnen. Daarom geschied de uitstorting van de Geest in drie niveaus, dit zowel op persoonlijk als gemeenschappelijk gebied. Deze drie niveaus worden vertegenwoordigd door de drie hoofdfeesten, waarbij alle mannen zich voor God moesten verzamelen.

Het feest van Pascha is de eerste duif die werd uitgezonden. Het is een gedeeltelijke zalving die rechtvaardiging bewerkstelligd. Het is de redding van uw geest. Het Pinksterfeest is de tweede duif die werd uitgezonden. Dit is een grotere zalving waardoor het werk van heiliging begint. Het wordt gezonden voor de redding van uw ziel. Het Loofhuttenfeest correleert ten slotte met de derde duif van Noach. Dit is de laatste zalving, want hierbij wordt de volheid van de Geest uitgestort, hetgeen resulteert in de verlossing van het lichaam (Rom. 8:23). Bij deze uitstorting ontvangt u de ware erfenis die verloren is in Adam; het verheerlijkte lichaam. Dit is de volkomen redding binnen het plan van God, zoals dit afgebeeld wordt door de drie duiven van Noach en de drie feesten van Israël.

Hoewel deze drie duiven en drie feesten de drie verschillende uitstortingen van de Geest aanduiden, heeft dit ook een gemeenschappelijk effect wanneer God zich op een zeer ongewone manier mengt in de kwesties van de aarde. De eerste keer daalde Hij als vuur neer op de berg Sinaï neer en sprak Hij de Tien Geboden tot het volk Israël. Dit was erg ongewoon en de Schriften verklaren dat dit nog nooit was gebeurd (Deut. 4:33).

De tweede grote uitstorting van de Geest vond plaats op de Pinksterdag in het boek Handelingen. De derde uitstorting moet nog plaatsvinden bij het Loofhuttenfeest, en wanneer dit plaatsvindt, zal de aarde de zonen van God voortbrengen, die volkomen Zijn beeld en gelijkenis dragen.

De drie duiven die Noach erop uitstuurt geven ons een beschrijving van elk van deze drie manifestaties van de Geest. Genesis 8:8-9 zegt,

8 Daarna liet hij een duif van bij zich los om te zien of het water op de aardbodem afgenomen was. 9 Maar de duif vond geen rustplaats voor de holte van haar voet; daarom keerde zij naar hem terug in de ark, want het water stond nog boven heel de aarde. Hij stak zijn hand uit, pakte haar en bracht haar bij zich in de ark.

Toen de Geest van God tot de berg Sinaï gezonden werd, werden de mensen door deze verschijning doodsbang. Zij dachten dat als zij God zouden zien, zij sterven zouden. Daarom vonden ze het wel genoeg toen God de Tien Geboden tot hen gesproken had. Exodus 20:18-21 maakt melding van dit verhaal,

18 En heel het volk was getuige van de donderslagen, de bliksems, het bazuingeschal en de rokende berg. Toen het volk dit zag, sidderden zij en bleven op een afstand staan. 19 Zij zeiden tegen Mozes: Spreekt ú met ons, dan zullen wij luisteren, maar laat God niet met ons spreken, anders sterven wij.

20 Mozes zei tegen het volk: Wees niet bevreesd, want God is gekomen om u op de proef te stellen en opdat de vreze voor Hem u voor ogen staat, opdat u niet zondigt. 21 Het volk bleef op een afstand staan, maar Mozes naderde tot de donkere wolk, waar God was.

God vertelde de rest van de wet aan Mozes, en Mozes schreef deze vervolgens op om het tot het volk te vertellen. De wet was dus een openbaring aan Mozes en omdat Hij de stem van God hoorde werd deze wet op zijn hart geschreven, waardoor hij geloof verkreeg (Rom. 10:17). Het volk verkreeg deze wet over het algemeen slechts extern, geschreven op stenen tafelen. Dus toen het volk overtuigd werd om gehoorzaam te zijn, hadden zij vervolgens niet genoeg geloof om het Beloofde Land in te gaan.

Het volk was gehoorzaam omdat de wet van buitenaf werd opgelegd. Omdat het volk niet echt Zijn stem wilde horen en niet echt Zijn wet wilde houden, was er rechtshandhaving nodig om de gehoorzaamheid te bewaken. Zij vonden Zijn wetten te onderdrukkend. Zij stemden niet in met Gods denkwijze, omdat deze anders is dan de denkwijze van de mens. Toen de tekenen en wonderen zich niet meer voordeden, begon het volk zich af te zetten tegen de wet van God en begonnen zij te schaven aan de eisen van rechtvaardigheid. Ook vandaag de dag denkt men vaak dat Gods gebod een “onderwerping aan de wet” is. Deze denkwijze bewijst alleen maar dat de wet nog op hun hart geschreven moet worden.

Hiermee wordt ook het verschil duidelijk tussen een slaaf en een zoon. Natuurlijk moeten we ons, net zoals Paulus (Rom. 1:1), schikken als een slaaf (dienaar) van God. Dit duidt op onze bereidheid om God en Zijn geboden te gehoorzamen. Maar de relatie van een zoon gaat dieper. Een slaaf doet slechts wat zijn meester wil; een zoon wil de wil van zijn Vader doen, dit omdat ze op één lijn zitten en hij in overeenstemming is met Hem.

Degenen onder ons die “zonen in training” zijn verschillen in geen enkel opzicht van slaven, want wij zijn allen minderjarigen (Gal. 4:1). Onze Vader legt ons Zijn wil op om ons Zijn waarden, Zijn wet, bij te brengen. Maar er zal een dag komen waarin wij opgroeien tot volwassenheid. De volwassen zoon, die de waarden van zijn Vader heeft geleerd zal volgens deze waarden blijven leven – dit niet vanwege een uiterlijke wet, maar omdat de wet op zijn hart geschreven is. Hij wil leven zoals hij onderwezen is, want hij stemt ermee in dat “de wet heilig, en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed” (Rom. 7:12). Hij beschouwt de wet niet als een onderdrukking van een tiran, maar een manier van leven die het leven, de vrijheid en blijdschap aan allen schenkt.

Ten tijde van Mozes weigerde het volk om de Geest van God te horen. Dit was de vervulling van de profetie van de eerste duif van Noach, die “geen rustplaats voor de holte van haar voet vond” (Gen. 8:9). Net zoals de duif naar de ark terugkeerde, zo ook keerde de Geest in de tijd van Mozes terug naar de ark van het verbond. De Geest vond toen dus geen inwoning in de mens, maar verbleef in een extern bouwwerk – als eerst de tabernakel van Mozes en daarna de tempel van Salomo.

De tweede duif van Noach keerde terug met “een afgebroken olijfblad in haar snavel” (Gen. 8:11). Toen wist Noach dat de vloed was geweken. Toch verliet hij de ark niet meteen, want dit zou de profetie van het plan van God schenden.

Deze tweede duif wijst op de uitstorting van de Geest tijdens het Pinksteren in Handelingen 2, waardoor wij allen een voorschot van de Geest ontvingen. Het olijfblad verwijst perfect hiernaar. Hoewel het aantoont dat er nu nieuw leven op aarde is (in het hart van de mens), is het toch slechts een klein gedeelte van dat wat zal komen. Ook zien we dat de Geest nu inwoning vindt in het vlees en niet dus niet meer een externe verblijfplaats heeft. Zo wordt er in Genesis 8:10-11 ook geen melding meer gemaakt dat de duif terugkeert naar de ark. Het zegt alleen dat “de duif naar hem toe kwam”. Deze precieze bewoording van de Schrift profeteert dat de Geest van God naar (in) de mens was gekomen.

De derde duif die Noach eropuit had gestuurd “keerde niet meer naar hem terug” (Gen. 8:12). Dit verwijst naar een staat van de mens waarbij hij geen uitstorting van de Geest meer nodig heeft, omdat de Geest hem al volkomen heeft vervuld. Op dat moment verlaat Noach de ark om nieuw leven op een nieuwe aarde te brengen. Zo zien wij ook dat degenen die de volheid van Geest zullen ontvangen, de wereld ingestuurd zullen worden om alle dingen onder Zijn voeten te brengen. Nadat God de Nieuwe Wereld Orde van de mens heeft ontbonden, zullen zij de Nieuwe Wereld Orde van God oprichten.

Onthoudt dat de vloed ten tijde van Noach na 120 jaar plaatsvond. De eerste uitstorting van de Geest (duif) vond net voor het 50e Jubeljaar vanaf Adam plaats. De tweede duif werd zeven jaar na het 80e Jubeljaar gezonden. De herfst van 1986 n.Chr. was het 120e Jubeljaar en daarom is dit het scharnierpunt waarbij de volheid van de Geest wordt uitgestort. Maar dit is slechts een algemene opvatting. Wanneer wij onze studie voortzetten zullen wij de details laten zien die zich sinds 1986 in het plan van God hebben voorgedaan en richten we ons op het belang van 1996 en verder.

DE REINIGINGSWETTEN NA EEN GEBOORTE

Leviticus 12 wordt door christenen bijna nooit gelezen. Dit gedeelte gaat over wetten die voor ons vandaag de dag totaal irrelevant lijken: de reiniging na een geboorte. Alle reinigingswetten uit het Oude Testament, hetzij met bloed of water, zijn in het Nieuwe Testament veranderd door het bloed en water dat voortkwam uit de zijde van Jezus tijdens Zijn kruisiging (Joh. 19:34). Toch biedt de tijdcyclus van deze wet een openbaring van de geboorte van het mannelijk Kind – “Christus in u, de hoop op de heerlijkheid” (Kol. 1:27).

Leviticus 12 zegt ons dat een vrouw na een geboorte van een zoon voor zeven dagen onrein is. Op de achtste dag moet ze haar zoon laten besnijden. Daarna moet ze voor nog eens 33 dagen afgezonderd zijn van haar man, tot een totaal van 40 dagen (Lev. 12:2-4). Maar als een vrouw van een dochter bevalt, dan wordt zij voor 14 dagen als onrein beschouwd, gevolgd door nog eens 66 dagen van reiniging en afzondering van haar man. Zo moet zij dus na de bevalling van een dochter voor een totaal van 80 dagen afgezonderd zijn van haar man (Lev. 12:5).

Wij begrijpen dat een vrouw na een bevalling natuurlijk moet aansterken. Daarom kunnen wij met dit als standpunt beargumenteren dat dit een praktische wet was. Toch lijkt er geen verklaring te zijn waarom de vrouw na de geboorte van een dochter twee keer zo lang afgezonderd moet zijn. Dit heeft geen praktische betekenis. Het was bedoeld als profetie van wat God door de geschiedenis heen aan het doen is op het gebied van het voortbrengen van Zijn kinderen.

Ten tijde van Adam en Eva zei God: “Wees vruchtbaar, wordt talrijk” (Gen. 1:28). Dit gebod werd hen nog voor de zondeval gegeven. In hun lichaam bezaten zij toen dus nog de heerlijkheid van God. Als zij voor de zondeval kinderen hadden voortgebracht, dan hadden zij kinderen voortgebracht naar het beeld en de gelijkenis van God. Maar dit gebeurde niet. Nadat zij de heerlijkheid en het beeld van God hadden verloren werden Kaïn, Abel en Seth geboren. Zij brachten dus kinderen voort naar het beeld van hun vleselijke staat. Zij waren dus geen echte “zonen van God” zoals dit God dit verlangde. Om deze reden kwam Jezus zodat wij, als wij Hem aannemen, “zonen van God kunnen worden” (Joh. 1:12). Johannes zegt eveneens dat wij “nu al zonen van God zijn” (1 Joh. 3:2), maar meteen daarop spreekt hij over wat wij zullen zijn. Wij worden nu dus toegerekend als zonen, maar uiteindelijk zal ooit het zoonschap in ons lichaam onthuld worden.

In de wet wordt het volk opgedragen om een offer aan God te brengen als onderdeel van de reinigingsrite na een geboorte (Lev. 12:6-8). Dit was niet, zoals sommigen veronderstellen, omdat zij een zonde hadden begaan door kinderen voort te brengen; noch werd ermee verondersteld dat een goede seksuele relatie een zonde was. Het was vereist omdat zij kinderen voort hadden gebracht naar het beeld van de gevallen mens, in plaats van het beeld van God. Het kind, of het nu een jongen of meisje was, werd geboren in her rijk van de dood (sterfelijkheid). De vrouw had dus “een dood lichaam aangeraakt” en was daarom voor zeven dagen onrein (Num. 19:11). Door de sterfelijke staat van haar nageslacht was ze dus verontreinigd.

Het komt er op neer dat er twee Adams zijn: de eerste werd als levende ziel gemaakt; de tweede als een levende geest (1 Kor. 15:45). Paulus zegt ons hier dat er een “zielslichaam en een geestelijk lichaam bestaat” (1 Kor. 15:44, letterlijk vertaalt). Het woord voor “ziel” of “ziels” wordt vaak vertaald met “natuurlijk”, waardoor de betekenis van het woord verborgen wordt. Maar wanneer het verschil tussen de ziel en de geest begrepen wordt, is het duidelijk dat de nakomelingen van Adam ziels zijn, terwijl degenen die van Jezus afstammen de geestelijke zonen en dochters zijn.

Zo zien wij dus dat Adam en Eva een tijdperk voortbrachten waarin een ieder van nature ziels is. In het Hebreeuws is het woord voor ziel nephesh, en in het Grieks pseuche. Dit zijn vrouwelijke woorden. Zo wordt de ziel als een vrouwelijke deel van de mens beschouwd, en de geest als mannelijk. Elke man en vrouw heeft zowel een vrouwelijke als een mannelijke kant, ofwel een ziel en geest.

Het punt dat wij willen maken is dat Adam en Eva zielskinderen voortbrachten, kinderen die voor het grootste gedeelte beheerst werden door hun zielse verlangens. Iemand kan concluderen dat het Oude Testament zelf, historische gesproken, een zielstijdperk was, dat leidde tot de komst van Christus. De “dochter” was vleselijk, oftewel niet naar het volkomen beeld van Christus. Daarom moest de vrouw (aards, fysieke realiteit) voor een tijd van 80 Jubeljaar afgezonderd zijn van haar man (God, die een Geest is). Dit was een reinigingsrite op de grootste schaal in de saga van Gods plan om kinderen in de aarde voort te brengen.

Secrets-Of-Time-Dutch-Chapter-3-Img-2.png

Dit verklaart ook waarom God de aarde niet eerder dan het 80e Jubeljaar (26 n.Chr) zou bezwangeren met Zijn Geest. Dit zou anders niet binnen zijn plan passen, zoals deze geopenbaard is in Leviticus 12. De wet is, en zal dit ook altijd zijn, een blauwdruk van Zijn bedoeling en plan met de aarde. Omdat wij Zijn wet niet begrijpen, snappen wij Zijn plan ook niet. Jezus zelf werd, aan het einde van haar 80 Jubeljarige afzondering, het offer waardoor de “vrouw” gereinigd werd. Pas daarna, en ook alleen maar daarna, kon God opnieuw de aarde bezwangeren met Zijn Geestelijke Zaad tijdens die betreffende Pinksterdag.

Opnieuw begon de aarde Gods nageslacht voort te brengen. Deze keer bracht het een zoon voort. Maar omdat het Pinksterfeest wordt gekenmerkt door het gezuurde offer van de eerstelingen (Lev. 23:17), betekende dit dat de zoon van God tijdens het Pinkstertijdperk gezuurd is. Ofwel, de zonen van God zijn in dit tijdperk (deze eeuw) nog steeds sterfelijk en onvolmaakt. Daarom zegt de wet dat de vrouw (aarde) nog eens 40 Jubeljaar afgezonderd van haar Man moet wachten, totdat haar tijd van reiniging is voltooid. Pas daarna mag ze wettelijk weer met haar Man herenigd worden om opnieuw zwanger te worden. Deze 40 Jubeljaar duurde van 33 n.Chr. tot 1993 n.Chr. De aarde kan voor een derde keer weer zwanger worden – en deze keer zal de aarde het mannelijk Kind voorbrengen, het samengestelde lichaam van de zonen van God die geestelijk volmaakt, en naar het beeld en de gelijkenis van God zijn.

God wachtte zeven jaar na het 80e Jubeljaar voordat Hij zijn vrouw opnieuw zwanger maakte. Het 80e Jubeljaar was in 26 n.Chr., maar God wachtte tot 33 n.Chr. om Zijn vrouw te overschaduwen. Deze wachtperiode van zeven jaar aan het begin van de volgende 40 Jubeljaar veroorzaakte een verschil van zeven jaar tussen 1986 en 1993. Dit verklaart gedeeltelijk waarom de Heilige Geest nog niet in 1986 is uitgestort. En hoewel 1986 wel het 120e Jubeljaar was, eindigde het Pinkstertijdperk pas in 1993 n.Chr. Daarom kon de Geest niet voor 1993 uitgestort worden.

Zoals we snel zullen aantonen was 23 september 1996 het moment om het grote Jubeljaar uit te roepen. Toch bleef dat jaar het Loofhuttenfeest nog onvervuld, dit omdat er nog andere tijdcycli in werking waren. Zo meldt Hosea 6:2 bijvoorbeeld dat de opstanding na 2 dagen zou plaatsvinden, ofwel, na 2000 jaar. Met andere woorden, deze gebeurtenis had nog niet plaats kunnen vinden voor september 1999 n.Chr., dat 2000 na de geboorte van Jezus was. (Zie hoofdstuk 9 voor bewijslast.) Andere tijdscycli eindigen pas in 2006 n.Chr. En zo zijn er nu ongetwijfeld nog veel meer cycli verborgen. De vraag hoelang we nog moeten wachten tot de Heilige Geest in haar volheid wordt uitgestort blijft dus bestaan.

Het punt dat u van dit gedeelte moet onthouden is dat de aarde 80 Jubeljaar heeft gewacht op de Geest van God om de 120 discipelen in de bovenkamer in Jeruzalem te overschaduwen, dit omdat het 80 dagen duurde voordat de vrouw na de geboorte van de “zielse” en “vleselijk” gereinigd was. Vervolgens werd de vleselijke “zoon” geboren in 33 n.Chr., gevolgd door de 40 Jubeljaar van reiniging. Nu zijn de 40 Jubeljaar voorbij. Ik ben van mening dat de verklaring hiervoor gevonden kan worden in de wet uit Leviticus 12. De totale periode van 120 Jubeljaar is voorbij en we bevinden ons nu in de wachtperiode.

De tijd voor de geboorte van het mannelijk Kind – de Zoon die waarlijk de gelijkenis en het beeld van Christus draagt, is nu aangebroken. U bent vrij om hierom te bidden en u eigen handelingsplan op te stellen om uzelf op Zijn volheid voor te bereiden. Dit is de zegen waar Paulus om bad, opdat die aan ons gegeven zou worden. Wij sluiten af met zijn gebed uit Efeze 3:14-19,

14 Om deze reden buig ik mijn knieën voor de Vader van onze Heere Jezus Christus, 15 naar Wie elk geslacht in de hemelen en op de aarde genoemd wordt, 16 opdat Hij u geeft, naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid, met kracht gesterkt te worden door Zijn Geest in de innerlijke mens, 17 opdat Christus door het geloof in uw harten woont en u in de liefde geworteld en gefundeerd bent, 18 opdat u ten volle zou kunnen begrijpen, met alle heiligen, wat de breedte en lengte en diepte en hoogte is, 19 en u de liefde van Christus zou kennen, die de kennis te boven gaat, opdat u vervuld zou worden tot heel de volheid [in het Grieks: pleroma] van God.