Notice: A non well formed numeric value encountered in /home/godsking/public_html/processwire/site/templates/_header.php on line 15

Notice: A non well formed numeric value encountered in /home/godsking/public_html/processwire/site/templates/_header.php on line 16

Notice: A non well formed numeric value encountered in /home/godsking/public_html/processwire/site/templates/_header.php on line 17

Notice: A non well formed numeric value encountered in /home/godsking/public_html/processwire/site/templates/_header.php on line 19
God's Kingdom Ministries
Serious Bible Study

GKM

Donate

Hoofdstuk 2: Het Feest van de Bazuinen

Na de pinksterervaring van Israël bij de berg Sinaï gaf God Mozes de opdracht om de tabernakel, met haar verschillende artikelen en meubilair, te bouwen. Zij zette de tabernakel op de eerste dag van de eerste maand, in het eerste jaar na de uittocht uit Egypte, overeind (Exodus 40:7). Een maand later begon de wolk boven de tabernakel te stijgen en zich te bewegen richting het land Kanaän (Num. 10:11). Vervolgens volgde het volk deze wolk.

Toen gebood God Mozes twee zilveren trompetten te maken. Blijkbaar had niemand tot die tijd er over nagedacht om een trompet van zilver te maken. Josephus, een Joodse historicus uit de eerste eeuw, vertelt ons in “Antiquities, III, XII, 6”: “Mozes was de uitvinder van de vorm van hun trompet, die van zilver gemaakt was… Deze bestond uit een smalle buis, net iets dikker dan een fluit… en eindigde in de vorm van een klok.”

De Bijbel zegt uiteraard dat God Mozes inspireerde om deze trompetten te maken. Dit is opgetekend in Numeri 10:1-10,

1 De HEERE sprak tot Mozes: 2 Maak voor u twee zilveren trompetten; van gedreven werk moet u ze maken. Ze dienen u tot het samenroepen van de gemeenschap en tot het opbreken van de kampen. 3 Als zij daarop blazen, moet heel de gemeenschap zich bij u verzamelen, bij de ingang van de tent van ontmoeting. 4 Als zij er echter maar op één blazen, moeten de leiders, de hoofden van de duizenden van Israël, zich bij u verzamelen.

8 En de zonen van Aäron, de priesters, moeten op die trompetten blazen. Het zal voor u tot een eeuwige verordening zijn, al uw generaties door.

9 Wanneer u dan in uw land ten strijde trekt tegen de tegenstander die u benauwt, moet u met die trompetten een onderbroken klank laten horen. Dan zal aan u gedacht worden voor het aangezicht van de HEERE, uw God, en u zult van uw vijanden verlost worden.

10 En op de dag van uw blijdschap, op uw feestdagen en aan het begin van uw maanden moet u ook op de trompetten blazen, bij uw brandoffers en bij uw dankoffers. Ze dienen u tot gedachtenis voor het aangezicht van uw God. Ik ben de HEERE, uw God.

Het Feest van de Bazuinen profeteert van de opstanding van de doden. In Joodse kringen wordt het “de Dag van de Ontwakende Roep’ genoemd. Omdat het festival op de eerste dag van de zevende maand viel, viel het op nieuwe maan – oftewel op het moment dat ’s nachts de eerste glimp van de nieuwe maan zichtbaar werd aan het begin van elke maand. Het was altijd erg onzeker wanneer deze nieuwe maan zou verschijnen of gezien kon worden (door wolken of mist). Vanwege deze reden sprak Jezus als volgt over Zijn komst in Mattheüs 25:13 met de woorden: “Wees dan waakzaam, want u weet de dag en ook het uur niet waarop de Zoon des mensen komen zal.” Deze uitspraak over het niet weten van de dag of het uur is een typisch Hebreeuwse zegswijze, die ze specifiek toepasten op het Feest van de Bazuinen, waarvan haar begin onbekend was totdat de nieuwe maan gezien werd.

Het Feest van de Bazuinen is het eerste feest van de herfstfeestdagen, die profeteren van de tweede komst van Christus. De apostel Paulus zegt ons in 1 Thessalonicenzen 4:16,

16 Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem van een aartsengel en met een bazuin van God neerdalen uit de hemel. En de doden die in Christus zijn, zullen EERST opstaan.

De eerste gebeurtenis, in relatie tot de tweede komst van Christus, die volgens de profetische kalender staat te gebeuren is de opstanding van de doden. Wij zijn van mening dat de bestemde tijd voor dit gebeuren zal plaatsvinden op het Feest van de Bazuinen in een zeker jaar. We hebben al gezien dat Jezus op geen andere dag dan de die van Pascha kon worden gekruisigd, en dat Hij stierf op het moment dat het volk hun lammeren begon te slachten. We hebben ook aangetoond dat Jezus moest wachten tot het derde uur op de dag van het beweegoffer voordat Hij kon opvaren naar de Vader om Zichzelf levend te tonen in het hemels gerechtshof. Ook zagen we dat de Heilige Geest niet gezonden kon worden tot het derde uur op de dag van het Pinksterfeest.

Dit waren allemaal voorbestemde tijden die door de wet geprofeteerd waren. Door te observeren hoe God met deze bestemde tijden omgaat kunnen we de betekenis van de herfstfeestdagen gaan begrijpen en kunnen we ook zien hoe deze feesten de timing gaan bepalen voor profetische gebeurtenissen. Deze schaduwen uit het verleden suggereren sterk dat de aartsengel op de trompet (bazuin) zal blazen om het signaal te geven voor de opstanding van de doden tijdens het Feest van de Bazuinen in een zeker jaar.

DE TWEE OPSTANDINGEN

De wet lijkt te zeggen dat er meer dan één opstanding zal zijn. Daarom liet God Mozes ook TWEE zilveren trompetten maken. Wanneer de priesters slechts één trompet bliezen moesten alleen de leiders, de hoofden van het volk, zich voor God verzamelen. Wanneer de priesters ALLEBEI de trompetten bliezen moest de gehele gemeenschap zich verzamelen voor God.

In Openbaringen 20 zegt Johannes ons dat er inderdaad twee opstandingen zullen zijn. De eerste opstanding, zegt Johannes, omvat alleen de gelovigen. Openbaringen 20:4-6 spreekt over deze eerste opstanding,

4 En ik zag tronen, en zij gingen daarop zitten, en het oordeel werd hun gegeven. En ik zag de zielen van hen die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het Woord van God, die het beest en zijn beeld niet hadden aangebeden, die het merkteken niet ontvangen hadden op hun voorhoofd en op hun hand. En zij werden weer levend en gingen als koningen regeren met Christus, duizend jaar lang. 5 Maar de overigen van de doden werden niet weer levend, totdat de duizend jaar tot een einde gekomen waren. Dit is de eerste opstanding. 6 Zalig en heilig is hij die deel heeft aan de eerste opstanding. Over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn, en zij zullen met Hem als koningen regeren, duizend jaar lang.

Dit is blijkbaar een gedeeltelijke opstanding, want niet alle mensen worden op dit moment weer levend. Alleen degenen die geroepen worden om te “regeren met Christus, duizend jaar lang” zullen opstaan bij deze eerste opstanding. “De overigen van de doden” zullen NIET opstaan tot het moment van de twee opstanding aan het einde van de duizend jaar. Daarom omvat de eerste opstanding alleen de hoofden van het volk – dit zijn degenen die geroepen worden om in het Koninkrijk te regeren tijdens het Tijdperk van Loofhutten. Daarom spreekt Paulus van de bazuin / trompet (enkelvoud) waarop de engel zal blazen, waarmee hij ze uit hun graf roept. Het vervult de profetie van de enkele trompet van Mozes waarbij alleen de heersers van het volk zich moesten vergaderen.

Als de apostel Paulus het over de opstanding van de doden heeft, heeft hij het over het algemeen over de eerste opstanding, en niet over de tweede. Zo zien wij in de eerder aangehaalde passage uit 1 Thessalonicenzen 4:16 dat de doden zullen opstaan “met een bazuin” (enkelvoud). Paulus identificeert degenen die opstaan als “de doden die in Christus zijn”, dus NIET ALLE doden, klein en groot. Met andere woorden, de eerste opstanding is een beperkte opstanding; de tweede is algemeen die de overigen doden omvat.

NIET ALLE CHRISTENEN ZULLEN OPSTAAN BIJ DE EERSTE OPSTANDING

Openbaringen 20 zegt ons NIET dat ALLE GELOVIGEN zullen opstaan bij de eerste opstanding. Johannes zegt slechts dat ALLEEN GELOVIGEN zullen opstaan bij de eerste opstanding. Dit lijkt misschien een vreemd punt om te maken, sinds de meeste christenen aannemen dat alle gelovigen tegelijkertijd zullen opstaan. Maar andere Schriftpassages dwingen ons om vraagtekens te zetten bij deze gemeenschappelijke aanname. In Johannes 5:28 en 29 spreekt Jezus over de tweede opstanding.

28 Verwondert u hierover niet, want de ure komt, dat allen, die in de graven zijn, naar zijn stem zullen horen, 29 en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel. [NBG ‘51]

Het is duidelijk dat Jezus het niet over de eerste opstanding had, want die was beperkt voor ALLEEN gelovigen. Jezus zegt dat “de ure komt” dat ALLEN zullen opstaan en dat op dat moment sommigen het leven (onsterfelijkheid) zullen ontvangen, terwijl anderen geoordeeld zullen worden. Dit kan gewoonweg niet refereren aan de eerste opstanding. Dit kan slechts refereren aan de tweede opstanding die opgetekend is in de latere verzen van Openbaringen 20,

11 En ik zag een grote witte troon, en Hem Die daarop zat. Voor Zijn aangezicht vluchtten de aarde en de hemel weg, zodat er geen plaats meer voor hen te vinden was. 12 En ik zag de doden, klein en groot, voor God staan. En de boeken werden geopend en nog een ander boek werd geopend, namelijk het boek des levens. En de doden werden geoordeeld overeenkomstig wat in de boeken geschreven stond, naar hun werken. 13 En de zee gaf de doden die in haar waren. Ook de dood en het rijk van de dood gaven de doden die in hen waren, en zij werden geoordeeld, ieder overeenkomstig zijn werken. 14 En de dood en het rijk van de dood werden in de poel van vuur geworpen. Dit is de tweede dood. 15 En als iemand niet bleek ingeschreven te zijn in het boek des levens, werd hij in de poel van vuur geworpen.

Merk op dat bij deze algemene opstanding het boek des levens wordt aangehaald. De formulering in vers 15 impliceert dat er velen geschreven STONDEN in het boek des levens. Er staat nergens dat niemand bij de algemene opstanding in dat boek geschreven stond. Ook vermeldt het niet dat iedereen die op dat moment op zal staan in de vuurpoel geworpen zal worden.

Wij kunnen vanuit deze gegevens alleen concluderen dat bij de algemene opstanding aan het eind van het duizend jarige Loofhuttentijdperk de engel BEIDE trompetten zal blazen. Hierdoor wordt de gehele gemeenschap (Kerk) uit hun graf geroepen – met uitzondering van de heersers natuurlijk, want die waren duizend jaar eerder al geroepen. Dan zal, aan het eind van de duizend jaar, de Kerk in zijn geheel samen opstaan met de ongelovigen. De ongelovigen zullen dan geoordeeld worden door de “poel van vuur”, terwijl de gemeenschap van de niet heersende gelovigen het leven (onsterfelijkheid) zal ontvangen.

Het getuigenis van de apostel Paulus voor Felix, dat opgeschreven staat in Hand. 24:14 en 15, bevestigt hetzelfde:

14 Maar dit erken ik voor u: dat ik volgens die Weg die zij sekte noemen, op die manier de God van de vaderen dien, en dat ik alles geloof wat er in de Wet en in de Profeten geschreven staat. 15 Ik heb hoop op God – zij zelf verwachten het ook – dat er een opstanding van de doden zal zijn van zowel rechtvaardigen als onrechtvaardigen.

Paulus zegt dat er een opstanding zal dat zowel de rechtvaardigen als onrechtvaardigen omvat. Dit is duidelijk niet de eerste opstanding. Het kan alleen maar refereren aan de tweede. Dit toont overduidelijk aan dat ook de gelovigen zullen opstaan bij de tweede opstanding, maar omdat hun namen gevonden WORDEN in het boek des levens zullen ze onsterfelijkheid ontvangen en worden ze niet samen met de ongelovigen in de poel van vuur geworpen.

Dit is ook de reden dat de apostel Paulus zich inspande om een overwinnaar te worden om zodoende te streven naar de betere opstanding. In Filippenzen 3 zegt hij dat hij al zijn eigen rechtvaardigheid als drek (Statenvertaling) aanschouwt, opdat hij Christus mag kennen en “de gemeenschap met Zijn lijden” (3:10). Met welk doel? Vers 11 zegt: “Om hoe dan ook te komen tot de opstanding van de doden” [Grieks: exanastasis ek nekron, “de BUITENGEWONE-opstanding VAN de dood”]. De kanttekening van dr. Bullinger in The Companion Bible zegt bij dit vers,

“Opstanding van de dood (ek nekron) veronderstelt de opstanding van enkelen, de voornaamste van de twee klassen, de anderen worden achtergelaten.”

Met andere woorden, Paulus begreep, net zoals Johannes, het concept van de twee opstandingen. Het vurige verlangen van Paulus was om, uit het midden van de rest van de doden, te delen in de eerste opstanding. Vanuit deze context zegt Paulus vervolgens in de verzen 12-16,

12 Niet dat ik het al verkregen heb of al volmaakt ben, maar ik jaag ernaar om het ook te grijpen. Daartoe ben ik ook door Christus Jezus gegrepen. 13 Broeders, ikzelf denk niet dat ik het gegrepen heb, 14 maar één ding doe ik: vergetend wat achter is, mij uitstrekkend naar wat voor is, jaag ik naar het doel: de prijs van de roeping van God, die van boven is, in Christus Jezus. 15 Laten wij dan, die geestelijk volwassen zijn, deze gezindheid hebben; en als u iets anders gezind bent, ook dat zal God u openbaren. 16 Maar tot zover wij gekomen zijn, laten wij naar dezelfde regel wandelen, laten wij eensgezind zijn.

Sommigen hebben hier de betekenis aan opgehangen dat Paulus onzeker was van zijn redding. Maar dit is zeker niet het geval. Hij wist dat hij gered was en dat hij op een zeker moment zou mogen opstaan om onsterfelijkheid te ontvangen. Alleen verwachtte hij niet dat hij zou delen in de EERSTE opstanding, wat zijn doel was, “de prijs van de roeping van God, die van boven is”. Om deze hoge roeping te ontvangen moet men gehoorzaamheid leren, dat vaak door lijden geleerd wordt, en men moet dit volhouden tot het eind. En daarom moedigt Paulus alle gelovigen aan om, naast het blijven leven bij een christelijke morele standaard in gehoorzaamheid aan de wet van God, deze eensgezinde houding aan te nemen.

CHRISTENEN ZULLEN VERANTWOORDELIJK GEHOUDEN WORDEN

Veel christenen zullen voor de oordeelstroon van Christus komen te staan en dat niet alleen om hun beloning te bepalen, maar ook om verantwoording af te leggen wegens onboetvaardig wetteloos gedrag. Paulus spreekt hierover in 1 Kor. 3:10-15,

10 Overeenkomstig de genade van God die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester het fundament gelegd en een ander bouwt daarop. Ieder dient er echter op toe te zien hoe hij daarop bouwt. 11 Want niemand kan een ander fundament leggen dan wat gelegd is, dat is Jezus Christus. 12 Of nu iemand op dit fundament bouwt met goud, zilver, edelstenen, hout, hooi of stro, 13 ieders werk zal openbaar worden. De dag zal het namelijk duidelijk maken, omdat die in vuur verschijnt. En hoe ieders werk is, zal het vuur beproeven. 14 Als iemands werk dat hij op het fundament gebouwd heeft, standhoudt, zal hij loon ontvangen. 15 Als iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden. Hijzelf echter zal behouden worden, maar wel zo: als door vuur heen.

Paulus legt heel duidelijk uit dat hij hier over christenen praat, over mensen die gerechtvaardigd zijn door het bloed van het Lam. Het zijn mensen die Jezus Christus claimen als hun fundament. Het zijn mensen die Pascha in hun eigen leven hebben ervaren, mensen die uit “Egypte” (de wereld) zijn vertrokken en nu burgers zijn van het Koninkrijk van God. Maar, net zoals de Israëlieten in vroege tijden, betekent dit niet dat omdat ze uit Egypte vertrokken zijn gehoorzaamheid door Pinksteren hebben geleerd (de leiding van de Geest).

Onder Mozes was “de Kerk in de woestijn” (Hand. 7:38) wetteloos. Hetzelfde geldt voor de Kerk in de woestijn in het Pinkstertijdperk. Jezus bevestigt dit in Mattheüs 7 met de woorden,

21 Niet ieder die tegen Mij zegt: Heere, Heere, zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar wie de wil doet van Mijn Vader, Die in de hemelen is. 22 Velen zullen op die dag tegen Mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam demonen uitgedreven, en in Uw Naam veel krachten gedaan? 23 Dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; ga weg van Mij, u die de wetteloosheid [Grieks, anomia] werkt!

Wetteloosheid (anomia) is een hartsgesteldheid van het minachten van Gods wet, in plaats van het blijven in een bepaalde zonde(n). Het moedwillig gedeelten van Gods Woord ter zijde schuiven is een uiting van ongeloof of een gebrek hiervan. Waarom? Omdat degene die dit doet niet overeenstemt met God, door niet te geloven wat Hij gesproken heeft. Sommigen (zoals Marcion in de Kerk van de vierde eeuw) gingen zo ver door te beweren dat het Oude Testament door satan geïnspireerd was. Anderen geloven dat Gods wet slechts hatelijk of wraakzuchtig is en dat het nodig was dat Jezus de plaats van de wet innam als de God van liefde.

Ook hoort men vaak de verklaringen van de kansel die de wet in diskrediet brengen als zijnde onvolmaakt, zelfs terwijl David het volgende getuigde: “De wet van de HEERE is volmaakt, zij bekeert de ziel” (Psalm 19:8). Ook hoort men vaak dat de wet heeft afgedaan, terwijl Paulus het volgende zegt: “Doen wij dan door het geloof de wet teniet? Volstrekt niet, maar wij bevestigen de wet.” En men hoort ook vaak dat Jezus de wet vervult heeft zodat wij geen verplichtingen meer hebben jegens de wet, terwijl Jezus zegt in Mattheüs 5:19,

19 Wie dan een van deze geringste geboden afschaft en de mensen zo onderwijst, zal de geringste genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen; maar wie ze doet en onderwijst, die zal groot genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen.

Jezus zegt niet dat zulke wetteloze mensen UITGESLOTEN worden van het Koninkrijk. Hij zegt slechts dat zij geen heersers zullen worden in Zijn Koninkrijk. Zij zullen “de geringste genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen”, maar zij zullen dus wel tot het Koninkrijk behoren. Zij zullen bij de tweede opstanding geroepen worden en op dat moment verantwoordelijk worden gehouden voor hun wetteloze houding en werken.

DE GESELING VAN GODS DIENAREN

Jezus vertelt in Lukas 12:41-48 een gelijkenis waarmee Hij het oordeel van de gelovigen en ongelovigen illustreert. Het was een reactie op de vraag van Petrus in vers 41:

41 En Petrus zei tegen Hem: Heere, spreekt U deze gelijkenis tot ons, of ook tot allen?

Jezus legt vervolgens aan Petrus en de anderen het verschil in beloning tussen de overwinnaars en de rest van de Kerk uit:

42 En de Heere zei: Wie is dan de trouwe en verstandige rentmeester, die de heer over zijn huisbedienden zal aanstellen om aan hen op de juiste tijd het voedsel te geven dat hun toekomt? 43 Zalig de slaaf die door zijn heer bij zijn komst zo handelend aangetroffen zal worden. 44 Werkelijk, Ik zeg u dat hij hem over al zijn bezittingen zal aanstellen.

Dit zijn de overwinnaars die met Christus zullen regeren in het Loofhuttentijdperk gedurende de duizend jaar. Zij zullen met heerschappij aangesteld worden OVER zowel “zijn huisbedienden” als OVER “zijn bezittingen”. Gods huisbedienden zijn de gelovigen, terwijl de verstandige rentmeesters de overwinnaars voorstellen. Vervolgens spreekt Jezus over hen die hun positie in dit huidige leven misbruiken en de mensen onderdrukken:

45 Als die slaaf echter in zijn hart zou zeggen: Mijn heer blijft nog lang weg, en zou beginnen de knechten en de dienstmeisjes te slaan, te eten en te drinken en dronken te worden, 46 dan zal de heer van deze slaaf komen op een dag waarop hij hem niet verwacht, en op een uur dat hij niet weet; en hij zal hem in stukken houwen (Grieks, dichotomeo, “houwen door geseling”) en hem in het lot doen delen van hen die ontrouw zijn.

Wij verontschuldigen ons voor de slechte vertaling die gedaan is door de vertalers van de Herziene Statenvertaling, die niet begrepen wat Jezus hier nu aan het zeggen was. Hun gebrek aan inzicht heeft ervoor gezorgd dat ze de woorden van Jezus vertalen alsof deze rentmeesters of slaven in stukken gehakt worden. In plaats daarvan verwees Jezus naar het oordeel van geseling, dat in het volgende vers aangehaald wordt. Het Griekse woord dichotomeo betekent niet iemand in stukken houwen. Het betekent houwen door toedoen van een zweep.

Jezus vertelt Petrus ook dat zulke wetteloze christenen op hetzelfde moment geoordeeld worden als de ongelovigen. Hij zal “hem in het lot doen delen van hen de onttrouw zijn” (de ongelovigen).

Dit betekent niet dat christenen hun redding zullen verliezen, noch zegt het dat ze dezelfde beloning of oordeel ontvangen als de ongelovigen. Zij zullen worden gered “als door vuur heen”, terwijl de ongelovigen in de poel van vuur worden geworpen. Het vuur is hetzelfde in de zin dat het allebei het oordeel van de goddelijke wet betekent. Dit zullen we zo uitleggen. De wet eist een oordeel dat bij de overtreding past. Sommigen zullen alleen gegeseld worden, terwijl anderen met meer ernstige straffen worden geoordeeld. Jezus verklaart deze “geseling” in de volgende verzen:

47 En die slaaf die de wil van zijn heer gekend heeft en geen voorbereidingen getroffen heeft en ook niet naar zijn wil gehandeld heeft, zal met veel slagen geslagen worden. 48 Wie echter zijn wil niet gekend heeft en dingen gedaan heeft die slagen verdienen, zal met weinig slagen geslagen worden. En van ieder aan wie veel gegeven is, zal veel teruggevraagd worden en van hem aan wie men veel toevertrouwd heeft, zal men des te meer eisen.

Dit gaat niet over de ongelovigen, alsof we kunnen leren dat de hele ontrouwen zullen worden veroordeeld tot hetere vlammen in de hel dan de doorsnee niet-christenen. Nee dit gaat over de rentmeesters of slaven van God. Het zijn gelovigen die, vanwege hun wetteloze houding en hun onderdrukking van anderen in dit leven, verantwoordelijk worden gehouden voor hun werken, op hetzelfde moment dat de ontrouwen geoordeeld worden.

Christenen die wel beter weten, maar moedwillig ongehoorzaam zijn aan de wet van God zullen een zwaarder oordeel ontvangen dan degenen die Gods wil helemaal niet kennen en zondigden uit onwetendheid. Er zijn vele christenen onwetend van de wet van God, simpelweg omdat deze hun nooit is onderwezen in de kerk. Daarom overtreden zij vaak ongemerkt de wet – maar niet omdat ze een slecht hart hebben.

Geseling was een oordeel van de goddelijke wet voor overtreders. Het werd strikt beperkt tot een maximum van veertig slagen (Deut. 25:1-3). Het aantal slagen moest overeenkomen met de ernst van de overtreding. Daarnaast was het een vorm van oordeel die snel voltrokken moest worden, in tegenstelling tot andere misdaden zoals diefstal. Als een dief betrapt werd tijdens het stelen moest hij ten minste het dubbele terugbetalen. Als hij hier het geld niet voor had moest hij als slaaf voor een bepaalde tijd aan het werk tot de schuld was afbetaald. Als de schuld groot was konden dergelijke slaven wel eens jaren aan het werk zijn.

Bij de grote witten troon zal God de wetteloze gelovigen snel oordelen op een manier die lijkt op het omgaan met opstandige kinderen, namelijk met een snelle effectieve pak slaag. Dit zal hun oordeel van “vuur” zijn. Of God hiermee letterlijke geseling bedoelt of eerder het principe waardoor God de opstandige christenen zal oordelen laten we over aan de meest bekwame Rechter. God zal hen corrigeren door het volmaakte oordeel van Zijn volmaakte wet.

Jezus sluit Zijn gelijkenis af met de woorden,

49 Ik ben gekomen om vuur te werpen op de aarde en wat wil Ik nog meer, nu het al ontstoken is!

Het “vuur” in dit vers stelt de vurige wet voor, die specifiek als geseling wordt toegepast in de vorige verzen. Vuur is het Bijbelse symbool van de Gods oordelen. Deuteronomium 33:2 spreekt van Gods “vurige wet” die Hij ons gegeven heeft op de berg Sinaï. In Jeremia 23:29 zegt God: “Is niet Mijn woord zó, als het vuur?” God oordeelt de mens altijd met de goddelijke wet, dit is namelijk Zijn norm voor zonde en rechtvaardigheid (1 Joh. 3:4; Rom. 7:7). In Daniël 7:9 en 10 zag de profeet de troon van God als vuurvlammen waaruit een rivier van vuur stroomde dat voor Zijn aangezicht uitging om mensen te oordelen. Een troon is het symbool van de wet en als een heerser op de troon zit om mensen te oordelen duidt dit erop dat hij het volk regeert en oordeelt volgens de wet.

Daarom is het erg aannemelijk dat, toen God neerdaalde op de berg Sinaï, Hij Zichzelf manifesteerde als VUUR toen Hij Zijn wet aan het volk gaf. Dat dit niet letterlijk genomen moet worden kunnen we aantonen door het feit dat iemand tevergeefs de hele wet moet doorzoeken om een zonde te vinden die als oordeel marteling door letterlijk vuur voorschrijft. De ergste straf die voorgeschreven werd door de goddelijke wet was het verbranden of cremeren van een lijk van iemand die ter dood veroordeeld was, om zodoende een eervolle begrafenis  te niet te doen. Dit gebeurde met Achan in Jozua 7:25 nadat hij gestenigd was.

In Lukas 12:49, wat we zojuist hebben geciteerd, verlangde Jezus er niet naar om de aarde te verbranden met vuur, maar juist om het te herstellen door de doop van vuur. Hij schept er geen genoegen in om zondaren te vernietigen of te kwellen. Hij was echter wel begerig naar de gebeurtenis dat de goddelijke wet op aarde zou worden uitgevoerd en gehandhaafd, want, zoals Jesaja 26:9 zegt, “Want wanneer Uw oordelen over de aarde komen, leren de bewoners van de wereld wat gerechtigheid is.” Dit is het doel van het goddelijke oordeel. Het onderwijst en corrigeert, maar vernietigd niet. Dit is waarom Jezus zijn verlangen uit van het uitzien naar het goddelijke vuur dat op de aarde komt. Dit kwam omdat Hij de wereld liefhad (Joh. 3:16) en ernaar verlangde haar herstel te zien, zoals de profeten al hadden voorzegd.

DE GELIJKENIS VAN DE TALENTEN

Jezus vertelt in Mattheüs 25:14-30 een gelijkenis die meer licht werpt op de verschillende beloningen die de gelovigen zullen ontvangen. In de gelijkenis reist een man (die Jezus Zelf voorstelt) naar het buitenland. Wat duidt op de hemelvaart van Jezus. Voordat Hij vertrekt vertrouwt de man zijn bezittingen toe aan zijn slaven (christenen), ieder naar zijn bekwaamheid, met de opdracht om hiermee handel te drijven tot hij terugkomt.

Aan de één gaf hij vijf talenten, aan de andere twee en aan de derde één. Een talent was in de tijd van de Bijbel meer dan vijftig kilo zilver. De slaven werden geacht handel te drijven met het geld terwijl de man weg was, om zodoende het geld te vermeerderen door wettige zakelijke transacties. Toen hij terugkeerde had de man met de vijf talenten er nog eens vijf bij verdient en de man met de twee talenten had deze ook verdubbeld. De man waaraan één talent was toevertrouwd had besloten dat het, het risico niet waard was om dit te investeren. Hij begroef of verborg het en verkreeg hierdoor geen waardevermeerdering.

De meester beloonde vervolgens zijn slaven naar de mate van hun zakensuccessen. De slaaf die zijn talent verborgen had ontving helemaal niets. Zijn talent werd zelfs gegeven aan de slaaf die het succesvolst was geweest. Vervolgens vertelt de man zijn succesvolle slaven het volgende in vers 21:

21 Zijn heer zei tegen hem: Goed gedaan, goede en trouwe slaaf, over weinig bent u trouw geweest, over veel zal ik u aanstellen; ga in, in de vreugde van uw heer.

Hieruit blijkt dat niet elke christen en niet elke overwinnaar dezelfde beloning krijgt. Ze zullen beloond worden naar hun werken. De onsterfelijkheid zelf zal natuurlijk wel voor iedereen zijn, want deze beloning komt degenen toe die gerechtvaardigd zijn door het geloof. Zelfs de slaaf (christen) die zijn toevertrouwde geld verborg zal zijn beloning van onsterfelijkheid niet verliezen, want deze beloning is niet gebaseerd op werken. Alleen zal de beloning van heerschappij over velen niet toevertrouwd worden aan hem. Met andere woorden, hij zal niet delen in de eerste opstanding en daarbij niet delen in het leven in het Tijdperk van Loofhutten, dat volgt op het huidige Pinkstertijdperk.

Hoewel deze gelijkenis weinig uit de doeken doet over de twee opstandingen, bevestigd het wel het principe van de verschillende beloningen voor de dienstknechten van God. De beloningen worden omschreven in termen van heerschappij; “over veel aangesteld worden”. In de vergelijkbare gelijkenis in Lukas 19 zegt Jezus het in termen van heersen over STEDEN. Daarom durven we met zekerheid te zeggen dat deze gelijkenis over de overwinnaars gaat, die met Christus zullen regeren in het Tijdperk van Loofhutten (Op. 20:4-6).

DE OPSTANDING VAN DE RECHTVAARDIGEN

We hebben alreeds gezien in Lukas 12:42-44 dat degenen die zullen heersen in Gods huisgezin, getrouwe en verstandige rentmeesters zijn. Dit zijn mensen die hun verkregen autoriteit niet misbruiken in dit huidige tijdperk. Om zulke mensen te onderscheiden van andere gelovigen (christenen) zullen we hen overwinnaars noemen. Anderen noemen hen het restant of de verkorenen. Hoe we ze noemen is in dezen niet belangrijk, zolang we maar begrijpen dat er twee categorieën van christenen genoemd worden in de Schrift.

In Lukas 14:12-14 vertelt Jezus een gelijkenis met betrekking tot de eerste opstanding en degenen die dit zullen beërven:

12 En Hij zei ook tegen hem die Hem uitgenodigd had: Wanneer u een middag- of avondmaaltijd houdt, roep dan niet uw vrienden, ook niet uw broers, en niet uw familieleden of rijke buren, opdat ook zij u niet op hun beurt terugvragen en het u vergolden wordt. 13 Wanneer u echter een feestmaaltijd gereedmaakt, nodig dan armen, verminkten, kreupelen en blinden. 14 En u zult zalig zijn, omdat zij niets hebben om u te vergelden. Want het zal u vergolden worden in de opstanding van de rechtvaardigen.

In deze gelijkenis zegt Jezus niets over de algemene opstanding van ALLE doden, maar spreekt Hij alleen over “de opstanding van de rechtvaardigen”. De les die hier onderwezen wordt is deze: om een overwinnaar te worden die de eerste opstanding mag beërven moet iemand de eigenschappen van onvoorwaardelijke liefde tonen of moet iemand geven zonder het terug te verwachten. Het principe is eenvoudig, zelfs als het in de praktijk moeilijk blijkt te zijn omdat het afhangt van hoeveel van ons wezen God vraagt om te geven.

HEEFT DE EERSTE OPSTANDING AL PLAATS GEVONDEN?

Er zijn mensen die vasthouden aan de gedachte dat de eerste opstanding al heeft plaats gevonden op het moment dat Christus opstond. Om deze denkwijze te ondersteunen citeren ze Mattheüs 27:50-54,

50 Jezus riep nogmaals met luide stem en gaf de geest. 51 En zie, het voorhangsel van de tempel scheurde in tweeën, van boven tot beneden; de aarde beefde en de rotsen scheurden; 52 ook werden de graven geopend en veel lichamen van heiligen die ontslapen waren, werden opgewekt; 53 en na Zijn opwekking gingen zij uit de graven, kwamen in de heilige stad en zijn aan velen verschenen. 54 En toen de hoofdman over honderd en zij die met hem Jezus bewaakten, de aardbeving zagen en de dingen die gebeurden, werden zij erg bevreesd en zeiden: Werkelijk, Dit was Gods Zoon!

Mattheüs is de enige Evangelieschrijver die deze gebeurtenis aanhaalt. Er worden maar weinig details gegeven en daardoor blijven er veel onbeantwoorde vragen bestaan. Ten eerste is het, op de manier waarop dit vastgelegd is, moeilijk te zeggen of dit geschiedde op het moment van Zijn kruisiging of later op het moment van Zijn opstanding. Eerst lijkt het erop dat Mattheüs deze opstanding verbindt aan het moment van Jezus’ dood waarbij het voorhangsel in tweeën scheurde. Vervolgens lijkt het erop dat hij zegt dat zij opstonden “na Zijn opwekking”.

Inzake de aardbevingen is Mattheüs 27:54 er duidelijk over dat er een beving plaatsvond op het moment dat Jezus stierf aan het kruis, maar in Mattheüs 28:2 wordt ons vertelt dat een andere beving (een naschok) plaats vond tijdens Zijn opstanding. De andere Evangelieschrijvers zeggen niets over de aardbevingen.

Het is moeilijk om te geloven dat de doden opgewekt werden op het moment van Jezus’ dood. Iemand zou in elk geval kunnen denken dat zij samen met Christus opgewekt werden op de derde dag. En als zij inderdaad opstonden uit de dood moeten we ons afvragen of ALLE overwinnaars opstonden of slechts “velen” (Grieks: polus), zoals de tekst impliceert. Waarom zegt Mattheüs ons niet dat “alle” (Grieks: pas) heiligen uit het Oude Testament opgewekt werden? Hij had toch zeker dit woord kunnen gebruiken, want enkele verzen eerder gebruikte hij het in Mattheüs 27:45 met de woorden: “kwam er duisternis over heel de aarde

Mattheüs zegt dat “veel” lichamen van heiligen opgewekt werden en verschenen aan “velen” verschenen in Jeruzalem. In beide gevallen wordt hetzelfde Griekse woord gebruikt. Het is duidelijk dat deze heiligen niet aan “iedereen” in Jeruzalem verschenen, daarom is het ook logisch dat niet “alle” heiligen opgewekt werden. Zonder twijfel was dit een gelimiteerde opstanding van heiligen die in de omgeving van Jeruzalem begraven waren, in tegenstelling tot een algemene opstanding van alle heiligen uit het Oude Testament die over de gehele wereld begraven waren.

Onze tweede vraag is of ze opgewekt werden tot onsterfelijkheid of slechts voor een korte periode op die betreffende dag. Het is, zelfs in de vroege Kerk, een vrij gemeenschappelijke opvatting dat alle heiligen uit het Oude Testament die uit de dood opstonden toen Jezus uit het graf werd opgewekt samen met Jezus naar de hemel voerden tijdens Zijn hemelvaart. Daarbij wordt ook gemeenschappelijk gedacht dat de “wolk” die Jezus onttrok tijdens Zijn hemelvaart de “wolk der getuigen” was (Heb. 12:1, Statenvertaling).

Aan de andere kant zegt Petrus tijdens Zijn Pinkstertoespraak in Hand. 2:29,

29 Gij mannen broeders, het is mij geoorloofd vrijuit tot u te spreken van den patriarch David, dat hij beide gestorven en begraven is, en zijn graf is onder ons tot op dezen dag.

Petrus lijkt niets te weten over Davids opstanding uit de dood. Daarentegen citeert hij wel Davids eigen profetie van zijn uiteindelijke opstanding, maar Petrus past de Schrift alleen op Christus en Zijn opstanding toe. Het komt op ons vreemd over dat als David zelf opgewekt zou zijn uit de dood en hij 40 dagen later met Christus zou zijn opgevaren dat Petrus dit dan niet aan de mensen vertelt als getuige van het Messiasschap van Jezus. Waarom vermelden Petrus en de andere schrijvers van het Nieuwe Testament niets over dit belangrijke en wonderlijke teken?

Waren de heiligen uit het Oude Testament al volmaakt vóór de heiligen van het Nieuwe Testament, in tegenstelling tot wat Hebreeën 11:40 lijkt te zeggen – “opdat zij (de heiligen uit het Oude Testament) zonder ons niet tot de volmaaktheid zouden komen.” Zou de schrijver van de Hebreeënbrief ook gefaald hebben in het vermelden van de opstanding van de heiligen uit het Oude Testament? Dit is niet echt aannemelijk.

Ook Openbaringen 6:9-11 roept vragen omtrent deze opstanding op.

9 En toen het Lam het vijfde zegel geopend had, zag ik onder het altaar de zielen van hen die geslacht waren omwille van het Woord van God, en omwille van het getuigenis dat zij hadden. 10 En zij riepen met luide stem: Tot hoelang, heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt U ons bloed niet aan hen die op de aarde wonen? 11 En aan ieder van hen werd een lang wit gewaad gegeven. En tegen hen werd gezegd dat zij nog een korte tijd moesten rusten, totdat ook het aantal van hun mededienstknechten en hun broeders, die evenals zij gedood zouden worden, volledig zou zijn geworden.

Waarom bevonden deze zielen zich “onder het altaar”, in plaats van dat ze de voordelen van de hemel genoten? We weten dat de priester het bloed van het offer onder het altaar moest uitstorten en dat de ziel (Heb. nephesh) het bloed is (Lev. 17:11-14). In Jesaja 53:12 profeteert de profeet over het offer van Christus Zelf aan het kruis met de woorden: “omdat Hij Zijn ziel [nephesh] heeft uitgestort in de dood.” Hier wordt ons vertelt dat de ziel uitgestort wordt en dit geschied door tussenkomst van bloed. Vandaar dat de zielen onder het altaar worden afschildert als martelaren die geofferd zijn als het lichaam van Christus. Hun zielen bevinden zich onder het altaar, net zoals het bloed op de grond onder het altaar werd uitgestort. Maar de grote vraag die onze discussie aangaat is deze: Waarom genieten deze zielen niet van de hemel? Waarom worden hun de witte kleren slechts als troost geschonken tot aan een toekomende tijd van verlossing? Kan het zijn, ongeacht of deze heiligen nu in de hemel bekleed zijn met witte kleren (van onsterfelijkheid en rechtvaardigheid), dat ze hun laatste beloning nog niet hebben ontvangen, namelijk het Loofhuttenfeest? Wij denken van wel en waarom dat we dit denken wordt uitgelegd in hoofdstuk zeven.

Ondertussen moeten we onszelf wel afvragen waarom deze zielen uit Openbaringen 6 zich nog steeds “onder het altaar” of onder de grond bevinden, waar de wet het bloed (ziel) toeschrijft. Zijn dit alleen de zielen van de martelaren die geofferd zijn in het Nieuwe Testament? Als dit zo is zijn de heiligen uit het Oude Testament dan afzonderlijk van hen volmaakt?

Openbaringen 20:4-6, dat over de eerste opstanding gaat, zegt niets over de opstanding van Mattheüs 27, dat (als het een ware opstanding betreft) de eerste opstanding zou zijn en gereserveerd zou zijn voor de heiligen uit het Oude Testament. In plaats daarvan spreekt vers 4 eerder over de martelaren uit het Nieuwe Testament dan over hen uit het tijdperk van het Oude Testament. Het omvat zowel “de zielen van hen die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus” als degenen die het beest en zijn beeld niet hadden aanbeden. Hoewel beide omschrijvingen gezien kunnen worden om ook de heiligen uit het Oude Testament in te sluiten, is de beschrijving toch heel duidelijk een beschrijving over de heiligen uit het Nieuwe Testament.

Daarom is het verslag van Mattheüs eerder verwarrend dan informatief. Het was niets meer dan een gelimiteerde opstanding van een paar mensen – misschien wel alleen van hen die recent gestorven waren. Het teken was voor de apostelen niet groot genoeg om het Messiasschap van Jezus ermee aan te duiden. Wij worden gedwongen om te concluderen dat de “eerste opstanding” uit Openbaringen 20 niet binnen de beschrijving van het opwekken van de doden uit Mattheüs 27 past. We kunnen, ongeacht wat er is gebeurd in Mattheüs 27, niet concluderen dat de heiligen uit het Oude Testament de profetie van de eerste opstanding hebben vervult, noch kunnen we beamen dat zij hun laatste beloning, dat geprofeteerd wordt door het Loofhuttenfeest, al hebben ontvangen. Openbaringen 22:12 zegt ons het volgende,

12 En zie, Ik kom spoedig en Mijn loon is bij Mij om aan ieder te vergelden zoals zijn werk zal zijn.

Dit refereert aan Jesaja 40:10,

10 Zie, de Heere HEERE! Met kracht zal Hij komen, en Zijn arm zal heersen. Zie, Zijn loon heeft Hij bij Zich, Zijn arbeidsloon gaat voor Hem uit.

In de gelijkenis van Jezus over de talenten spreekt Hij van het geven van beloningen aan Zijn slaven wanneer Hij terugkomt, niet wanneer Hij op het punt stond te vertrekken. Toen Hij de talenten aan zijn slaven gaf was dit niet als beloning bedoelt. Zij waren slechts rentmeesters van Zijn geld en hun latere beloning was gebaseerd op wat ze met het geld hadden gedaan terwijl Hij weg was. Ook kunnen we niet zeggen dat zij hun beloning ontvingen terwijl Hij weg was. Niemand ontving zijn beloning totdat Hij terugkeerde.

Op de Pinksterdag in Handelingen 2 gaf God gaven aan de mens. Dit was geen laatste beloning. Dit was net zoals de man die zijn talenten gaf aan zijn slaven met de verwachting dat zij het geld investeerde en het vermeerderde tijdens het Tijperk van Pinksteren. Als Hij vervolgens terugkomt verwacht Hij een vermeerdering van iedere slaaf. Pas op dat moment worden de eigenlijke beloningen gegeven aan de slaven. Wat we ook mogen zeggen over de staat van de gestorven gelovigen, die geleefd hebben en gestorven zijn, we kunnen niet zeggen dat zij hun beloningen al verkregen hebben. Dit is gereserveerd voor het moment van de opstanding. De volmaaktheid moet wachten op de dag wanneer het volkomen gemeenschappelijke lichaam van Christus in de aarde wordt geboren. God is bezig met een gemeenschappelijk werk en de mens kan niet één voor één, oftewel gedeeltelijk, volmaakt worden. Dit is ook de reden dat de stenen van Salomo’s tempel ver van de tempel vandaan afgewerkt werden (1 Kon. 6:7) en toen alle stenen klaar waren werden ze op elkaar geplaatst. Op dezelfde manier is God al duizenden jaren aan het werk om de levende stenen voor Zijn tempel voor te bereiden om hen zodoende op de laatste dag te vergaren en ze op elkaar te plaatsen.

De beloning die Christus mee brengt is de uiteindelijke vervulling van het Loofhuttenfeest. Het doel van de Vader met de schepping was om Zichzelf te verheerlijken in de aarde. Hij gaf Adam een verheerlijkt lichaam – geestelijk vlees als het ware – maar Adam verloor deze erfenis toen hij zondigde. God is nu aan het herstellen van hetgeen dat in Adam verloren was. Het naar de hemel gaan en het leven in een geestelijk bestaan is voor een gestorven christen niet de vervulling van het uiteindelijke doel van God voor ons. Sommige zijn van mening dat de mens naar de hemel gaat als hij sterft, terwijl anderen geloven dat alle mensen slapen tot de opstanding. Deze verschillende geloofsopvattingen zijn niet erg relevant voor onze discussie omdat we hoe dan ook van mening zijn dat het Loofhuttenfeest niet vervuld kan worden totdat we, net zoals Jezus na Zijn opstanding, geestelijk vlees ontvangen. (Dit werd ook al gemanifesteerd in Zijn transfiguratie op de berg.)

We zullen dit onderwerp bewaren voor een ander hoofdstuk waarin we dit feest zullen behandelen. Laat ons ondertussen de conclusie vaststellen dat de heiligen uit het Oude Testament hun beloning nog niet ontvangen hebben, net zoals wij deze nog niet ontvangen hebben. De eerste opstanding heeft nog niet plaats gevonden. De gebeurtenissen in Mattheüs 27 zijn dan wel een opwekking uit de dood, maar we kunnen niet vaststellen dat zij werden opgewekt tot onsterfelijkheid. Zij hebben in ieder geval nog niet hun uiteindelijke beloning ontvangen.

Maar wat is er dan WEL gebeurt toen Jezus gekruisigd werd? Het is onmogelijk om elke opvatting aan te nemen. Maar we weten uit de Schrift dat er voorbeelden zijn van mensen die opstonden uit de dood, maar die niet onsterfelijkheid ontvingen. Zij werden tot leven gewekt in een gelimiteerde betekenis van opstanding. Zo werd Lazarus bijvoorbeeld in Johannes 11 uit de dood op gewekt, maar de geschiedenis van de vroege Kerk wijst uit dat hij later als zendeling in Marseille in Frankrijk stierf. Zijn is graf nog steeds onder ons.

Mattheüs vertelt ons niet wie uit de dood werd opwekt op die dag. Velen nemen aan dat het de heiligen uit het Oude Testament waren. Maar Mattheüs zegt alleen dat “veel lichamen” opstonden en niet alle lichamen. Daarbij zegt hij ook dat ze aan “velen” verschenen. Er worden ons geen namen gegeven, zoals Abraham, David of Jesaja. Dergelijke opvattingen zijn slechts gebaseerd op aannames. Hoe konden de mensen in feite weten of het Abraham of David was? Er waren in die tijd geen foto’s of schilderijen van hen. De enige manier om te weten of een heilige was opgestaan was wanneer hij zichzelf persoonlijk identificeerde aan hen. Maar Mattheüs zegt slechts alleen dat ze aan velen verschenen. Het lijkt erop dat een dergelijk indrukwekkende gebeurtenis door meer dan één Evangelieschijver opgetekend zou moeten zijn, en dat er ook meer details bekend gemaakt zouden zijn. 

Het lijkt er bijna op dat de mensen die opgewekt waren herkent werden door degenen die op dat moment leefden – misschien wel omdat zij hen persoonlijk hadden gekend voordat zij gestorven waren. Het is erg aannemelijk dat een bepaald aantal gelovige mensen die recentelijk gestorven waren opgewekt werden tot een sterfelijk bewijs als een getuige van de opstanding van Jezus. Zij leefden weer voor een tijd, maar later stierven zij weer, net zoals Lazarus.

HYMENEÜS EN FILETUS

Sommigen binnen de vroege Kerk geloofden dat de eerste opstanding al had plaats gevonden. Zonder twijfel baseerden zij hun geloof en leer op de opstanding die in Mattheüs wordt beschreven. De apostel Paulus benoemt twee van hen in 2 Timotheüs 2:17 en 18:

17 En hun woord zal zich uitzaaien als kanker; onder hen bevinden zich Hymeneüs en Filetus. 18 Zij zijn van de waarheid afgeweken door te beweren dat de opstanding reeds heeft plaatsgevonden, en breken het geloof van sommigen af.

Paulus vertelde Timotheüs dat een dergelijke leer, die hij vergelijkt met “kanker”, het geloof van sommigen afbrak. Maar wat onderwezen Hymeneüs en Filetus nou eigenlijk binnen de Kerk? Leerden zij dat de opstanding van Jezus al had plaatsgevonden? Nee, want anders zou Paulus met hen overeenstemmen. Leerden zij dat de algemene opstanding der doden voor het oordeel van de grote witte troon alreeds had plaats gevonden? Waarschijnlijk niet, want het spreekt voor zich dat deze mannen zelf nog niet waren opgewekt om voor God te verschijnen. Er waren nog genoeg zondaren in de wereld die nog niet gerechtvaardigd waren. Het is dus erg onwaarschijnlijk dat vele christenen overtuigd waren van een dergelijke dwaze leer.

Geloofden deze mensen, net zoals de sadduceeën, dat de opstanding helemaal niet bestond. Blijkbaar niet, want Paulus zegt dat zij wel geloofden in de opstanding der doden; maar dat dit alreeds had plaatsgevonden in het verleden.

Tot slot laat deze passage zien dat Paulus zelf niet gelooft – zoals sommige onderwijzen – dat de opstanding slechts een persoonlijke ervaring van verlossing is. Als de opstanding plaats vind op het moment dat iemand gerechtvaardigd is door geloof dan moet voor alle gelovigen de opstanding al hebben plaatsgevonden in het verleden. Als dit inderdaad het geval was dan zouden Hymeneüm en Filetus het bij het juiste eind hebben gehad in hun onderwijzing dat de opstanding alreeds had plaatsgevonden in het verleden.

Wat we hier ook van proberen te maken, één ding lijkt zeker te zijn. De opstanding had nog niet plaatsgevonden voor de tijd waarin Paulus zijn tweede brief aan Timotheüs schreef (niet eerder dan 64 n.Chr). Dit houdt in dat wat er ook gebeurd is tijdens het sterven van Jezus of tijdens Zijn opstanding, het niet de eerste opstanding is geweest. Mattheüs 27 brengt geen verslag uit van het moment van de eerste opstanding en ook was de opvatting van Hymeneüs en Filetus over de opstanding niet de juiste leer.

HET DOEL VAN EEN LICHAMELIJKE OPSTANDING

Zoals we al eerder aanhaalden geloven sommigen dat de opstanding, of ten minsten de EERSTE opstanding, slechts het leven is dat een christen ontvangt wanneer hij door het geloof gerechtvaardigd is. Om deze opvatting te ondersteunen halen zij geschriften aan die ons vermanen om “elke dag te sterven” (1 Kor. 15:31) of om op te staan “in een nieuw leven” (Rom. 6:4). Deze opvatting ontkent de lichamelijke opstanding uit de dood ten gunste van geestelijke opvatting.

Op een individueel, persoonlijk niveau moeten we inderdaad “elke dag sterven” en elke dag met Christus opgewekt worden. Maar dit is slechts symbolisch en een schaduw van opstanding – dit is niet de opstanding zelf. Onze rechtvaardiging door geloof schenkt ons de rechtvaardiging en het leven in ons, maar dit is niet hetzelfde als het werkelijk opstaan uit de dood. Door heel de Bijbel heen wordt de opstanding niet beschreven als iets dat in dit leven ervaren wordt, maar er wordt over gesproken als een toekomstige gebeurtenis. Paulus wijdt er een heel hoofdstuk aan in 1 Kor. 15 omdat er in zijn tijd ook mensen waren die de opstanding ontkenden. Paulus baseert zijn hele argument op het feit dat Jezus was opgewekt uit de dood als bewijs dat de doden weldegelijk zullen opstaan en dat dit inhoud dat opstanding weer levend worden betekent, net zoals Jezus weer tot leven gewekt werd.

Degenen die een tegengestelde opvatting hanteren stellen vaak de vraag: “Waarom zou iemand terug willen keren in een fysiek lichaam als ze eenmaal dit lichaam verlaten hebben en een geestelijk lichaam hebben gekregen in de hemel?”

Dit is uiteraard geen nieuwe vraag. De farizeeërs en sadduceeën debatteerden hier ook al over in de tijd van Jezus. Paulus had onderwijs genoten in de leer der farizeeën en was ongetwijfeld erg onderwezen in de argumenten van beide kanten. En hoewel Paulus in zijn latere leven bekeerd werd tot het christendom heeft hij nooit de basisopvatting van de farizeeërs verlaten dat er een letterlijke opstanding uit de dood zou zijn. Als hij wel van gedachte was veranderd zou zijn brief aan de gemeente in Korinthe er heel anders hebben uitgezien.

De sadduceeën waren enorm beïnvloed door de Griekse filosofie. Het vergeestelijken van de opstanding heeft zijn wortels uit de Griekse wereldvisie, terwijl het idee van de lichamelijke opstanding zijn wortels heeft uit de Hebreeuwse wereldvisie. Als we teruggrijpen naar het begin van deze leer en de fundamenten van deze opvattingen bestuderen kunnen we de waarheid achter deze materie achterhalen.

Voordat de wereld geschapen was regeerde God het universum volmaakt door Zijn soevereine kracht. Omdat alle dingen door Hem gemaakt zijn (Joh. 1:3) bestond er een tijd dat fysieke materie niet bestond. Alles dat bestond was toentertijd geestelijk. Toch begon God op een gegeven moment het universum te scheppen. Op elk scheppingsniveau bestempelde God Zijn scheppingswerk als “goed” (Gen. 1:4, 10, 12, 18, 21, 25). Toen Hij klaar was met Zijn scheppingswerk bestempelde Hij het als “zeer goed” (Gen. 1:31). Dit is de Bijbelse opvatting van de schepping en bepaald de toon van het complete plan van God met de aarde. Elke opvatting die verschilt van dit fundament en een ieder die onderwijst dat materie inherent is aan het kwaad, onderwijst dit niet vanuit een Bijbels (Hebreeuws) perspectief, maar vanuit een Grieks perspectief. Toen de vroege Kerk door vervolging werd verspreid in de wereld van de Griekse filosofie duurde het niet lang voordat de Kerk de Hebreeuwse opvatting van de schepping vergat. Dit had in latere jaren invloed op vele christelijke leringen.

De Griekse filosofen onderwezen dat de geest goed was en materie slecht. Zij onderwezen dat het lichaam een gevangenis was voor de “geestelijke ziel” en dat alleen van het kwaad van dit fysieke bestaan ontsnapt kon worden door te sterven, zodat de geestelijke ziel bevrijd zou worden. Deze onjuiste leer over de fysieke schepping zorgde ervoor dat enkele christenen onderwezen dat Jezus Christus zich helemaal niet manifesteerde in het vlees, want in hun opvatting kon een goede God Zichzelf nooit manifesteren in het kwade vlees. Derhalve adresseerde Johannes de Hebreeuwse opvatting in het eerste gedeelte van zijn evangelie en vervolgens ook in zijn brieven. Hij zegt specifiek: “En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond” (Joh. 1:14). Verder zegt hij dat iedereen die niet belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, niet uit God is; maar dat het de geest van de “antichrist” is (1 Joh. 4:3).

Met andere woorden is deze opvatting over materie en geest een hoofdzaak dat het hart vormt van het verschil tussen de Griekse en Hebreeuwse religie. Iemands opvatting over de schepping vormt iemands opvatting over het einde, de bedoeling van de schepping en het doel van de geschiedenis.

DE VUURDOOP VAN DE AARDE

De aarde is gemaakt met een specifiek doel. Hoewel zonde de schepping is binnengevallen behoort het niet voor altijd tot het intrinsieke gedeelte van de schepping. Het is een tijdelijke toestand die door het werk van Christus omvergeworpen wordt. Het is het doel van de geschiedenis om de zonde en de dood teniet te doen (1 Kor. 15:26) en het te vervangen met dat wat uit God is totdat ten slotte God “alles in allen” zal zijn (1 Kor. 15:28).

De aarde is niet ontworpen om geheel door vuur vernietigd of verbrand te worden. Toch zijn mensen die dit veronderstellen omdat ze 2 Petrus 3:7-10, waar Petrus het laatste oordeel van vuur vergelijkt met het oordeel van water in tijd van Noach, op die manier interpreteren:

7 Maar de hemelen die er nu zijn, en de aarde, zijn door hetzelfde Woord als een schat weggelegd en worden voor het vuur bewaard tot de dag van het oordeel en van het verderf van de goddeloze mensen. 8 Maar laat vooral dit u niet ontgaan, geliefden, dat één dag bij de Heere is als duizend jaar en duizend jaar als één dag. 9 De Heere vertraagt de belofte niet (zoals sommigen dat als traagheid beschouwen), maar Hij heeft geduld met ons en wil niet dat enigen verloren gaan, maar dat allen tot bekering komen. 10 Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in de nacht. Dan zullen de hemelen met gedruis voorbijgaan en de elementen [Grieks: stoicheion, de eerste of primaire principes]   brandend vergaan, en de aarde en de werken daarop zullen verbranden.

In Genesis 6:17 vertelde God Noach dat Hij een watervloed over de aarde zou brengen om de levensgeest (Heb. ruach, “geest”) van alle vlees te ontnemen. Na de watervloed lezen we in Genesis 8:1 dat God een wind (Heb. ruach, “Geest”) over de aarde stuurde en dat de water bedaarde. Dit was een bijzonder profetische gebeurtenis, want het voorzegde dat God het probleem zou overwinnen door Zijn Geest vooruit te sturen. Noach stuurde vervolgens drie keer de duif eropuit, wat duidt op drie historische momenten dat God Zijn Geest zou zenden om opnieuw inwoning te nemen in de mensheid. Deze drie historische momenten waren: (1) bij Sinaï waar de Geest van God neerdaalde als vuur om de wet aan Israël te geven; (2) in Jeruzalem in de bovenkamer waarbij het voorschot van de Geest neerdaalde op de 120 discipelen tijdens Pinksteren in Handelingen 2; en (3) bij de vervulling van het Loofhuttenfeest, waarbij de eerste groep gelovigen – de overwinnaars – de volheid van Zijn Geest zullen ervaren.

Vervolgens maakte God in Genesis 9 een verbond met Noach, zijn zonen en de hele aarde waarin Hij verklaarde dat Hij de aarde nooit meer door water zal uitroeien. Velen onderwijzen dat God dus de volgende keer de aarde zal vernietigen door vuur. Maar dit ondermijnt de hele bedoeling van Gods verbond. Het was een onvoorwaardelijk verbond met de hele aarde, dat aangeduid wordt met de regenboog, waarbij God beloofde de aarde NOOIT meer te vernietigen. In latere jaren verklaarde God dat Zijn intentie was dat Zijn heerlijkheid de hele aarde zou vervullen. (Zie Num. 14:21; Jesaja 6:3 en 11:9; Ps. 72:19; Hab. 2:14).

Dit laat ons zien dat er een tweede vloed komt. Dit keer is het geen watervloed, maar een vloed van de Heilige Geest die de aarde zal vervullen zoals het water de zee bedekt. Deze doop van vuur heeft niet als doel om te vernietigen, maar om een nieuwe hemel en aarde te scheppen. Het zal zonde en alle kwaad vernietigen. Het zal alle dingen scheiden en zuiveren opdat het doel van de schepping vervuld mag worden.

Het eerder aangehaalde gedeelte uit 1 Petrus 3:10 vertelde ons dat de “elementen” brandend vergaan. Het Griekse woord dat hiervoor gebruikt wordt is stoicheion, dat best moeilijk te vertalen is omdat het in die tijd in filosofische kringen op verschillende manieren werd gebruikt. Toch gebruikt Paulus dit woord in Kolossenzen 2:8 om de basisprincipes van de wereldfilosofieën te beschrijven, hij noemt ze de overlevering van de mensen:

8 Pas op dat niemand u als buit meesleept door de filosofie en inhoudsloze verleiding, volgens de overlevering van de mensen, volgens de grondbeginselen [stoicheion] van de wereld, maar niet volgens Christus.

Paulus gebruikt de term nogmaals op dezelfde manier in Kolossenzen 2:20. Met andere woorden, de grondbeginselen van de wereldfilosofieën en de verleidingen zullen door het vuur beproefd worden en brandend vergaan, zodat ze vervangen zullen worden door een nieuwe goddelijke orde van het Koninkrijk van God. Dergelijke verleidingen zoals atheïsme, materialisme en evolutie zullen volledig worden uitgeroeid in het wetenschappelijk woordenboek. Alleen de waarheid zal onderwezen worden, want in die dagen zal de waarheid gekend en volledig begrepen worden.

De aarde is geschapen om vervuld te worden met het vuur van God, dat Zijn leven, Zijn karakter en Zijn hele wezen is. Het was Gods doel om Zichzelf te manifesteren in de fysieke schepping, zodat Hij niet alleen verheerlijkt zou worden in de geestelijke dimensie (de hemelen), maar ook in materiële dimensie. Het doel van God is dat Zijn koninkrijk naar de aarde komt en dat Zijn wil geschiede, “zoals in de hemel zo ook op aarde” (Mattheüs 6:10). Het crescendo van dit doel voor God is om Zichzelf te manifesteren in de mens, die geschapen is uit het stof der aarde, wiens naam (Adam) “aards” betekent.

De mens is een microkosmos van de aarde zelf, een soort kleine aarde. Het is Gods doel om Zichzelf in het bijzonder in de mens te manifesteren en algemeen in de aarde. Daarom verlangt Hij ernaar om Zijn Geest uit te schenken op “alle vlees” (Joël 2:28). Dit is het begin van de manifestatie van God in de aardse materie van de aarde. Het ultieme doel en de reden voor de schepping is de opstanding tot een fysiek lichaam dat passend is gemaakt voor de volheid van de Geest.

Als we instemmen met de opvatting dat alle dingen “zeer goed” geschapen waren en dat de zonde en de dood de schepping zijn binnengevallen, dan hebben wij een stevig fundament van de waarheid en kunnen we het overkoepelende plan van God gaan begrijpen. Het plan is het herstel van alle dingen en niet de vernietiging van alle dingen. Het plan is dat alle dingen zullen worden onderworpen aan de heerschappij van Jezus Christus en niet dat wij ons zullen terugtrekken in de hemel terwijl de rest van de schepping aan de duivel toebehoort. Het plan is om de doden op te wekken in een volmaakt, herstelt lichaam, in navolging van Jezus’ opgewekte lichaam. Het is NIET het verlaten van ons fysieke bestaan door ons terug te trekken in een puur geestelijk lichaam in de hemel.

De Grieken onderwezen dat de aarde slechts een springplank naar de hemel was; de Hebreeërs onderwezen dat de hemel een springplank naar de aarde was. Met andere woorden, het doel is niet om aan de materie te ontsnappen door in geestelijke vorm naar de hemel te gaan; maar juist dat God materie heeft geschapen om Zichzelf op dat vlak, in dit fysieke niveau, te kunnen manifesteren. Het Koninkrijk der hemelen komt dus naar de aarde – oftewel het Koninkrijk UIT de hemelen. Wat betreft de overwinnaars: “En U hebt ons voor onze God gemaakt tot koningen en priesters, en wij zullen als koningen regeren over de aarde (Op. 5:10).

Degenen die de opstanding herdefiniëren tot het “worden van een christen” of “het gaan naar de hemel als we sterven” hebben het grotere geheel van Gods doel met de schepping gemist. Hoewel er weldegelijk een geestelijke toepassing is bij het concept van de opstanding moeten we deze toepassing niet gebruiken om de term zelf te definiëren.

Verderop in dit boek zullen we dit onderwerp uitvoeriger behandelen, want uiteindelijk is het doel van het Feest van de Bazuinen (d.w.z. de opstanding) om de doden opnieuw te belichamen zodat ze het Loofhuttenfeest kunnen vieren. In de vervulling van dit laatste feest zullen allen worden “veranderd” in de gelijkenis van Jezus Christus na Zijn opstanding. De Geest van God zal dan het menselijke vlees volkomen doordrenken op een dergelijke manier die niet meer gezien is sinds Jezus verscheen aan Zijn discipelen na Zijn opstanding. Dan zullen we – net zoals Jezus – heerschappij voeren in zowel de hemel als de aarde – oftewel, zowel in de geestelijke als de fysieke wereld. We zullen de mogelijkheid bezitten om ons vrij te bewegen tussen deze twee rijken, net zoals Jezus deed, want wij zijn beide; zonen des mensen en zonen van God. Alleen dan zal het doel van de schepping gerealiseerd worden.